Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Flank

betekenis & definitie

Flank - 1) Bij de huisdieren noemt men de zijwanden van den buikwand de flanken. Zij worden begrensd door de lenden, de ribwanden, de knieën en de eigenlijke buik. Men wenscht de flanken niet breed en goed gevuld.

Dieren met lange, holle flanken laten zich niet gemakkelijk voeden en zijn daarom dikwijls niet in goeden voedingstoestand. Bij het rund noemt men de linkerflank den penskant, omdat daar de groote maag-afdeeling is gelegen en de rechterflank den kalfkant, omdat bij een drachtige koe aan die zijde de gevulde baarmoederhoorn ligt en het kalf te betasten is.

2) (krijgsk.), het gedeelte eener strijdmacht, in welken toestand deze zich ook bevindt, dat met een hoek t.o. van het front is opgesteld. Is met den rug der opstelling de zwakste plaats van deze, omdat de troepen in algemeenen zin niet tot een gevecht in deze richting gegroepeerd zijn. — Bij de cav. is een offensieve f., eene afdeeling ter sterkte van één of meer pelotons, die van de overvleugelende flank van eene aanvallende linie cav. zij- en voorwaarts wordt uitgeschoven teneinde de tegenpartij aan die zijde in de flank te grijpen en dus in verwarring te brengen, vóór den schok der eigen hoofdlinie. — Defensieve f., eene dergelijke afdeeling, die zijwaarts of zij- en achterwaarts van eene aanvallende linie cav. wordt uitgeschoven, teneinde den flankaanval van eene aldaar overvleugelende tegenpartij te keeren.