Buik - bij den mensch het gedeelte van den romp tusschen middenrif en bekken. De buikwand omkleedt de buikholte. De buikwand is aan de rugzijde dik en wordt daar gevormd door de lendenwervels en de lendenspieren. Aan de voorzijde zijn de spieren van den buikwand veel dunner en wordt de dikte van de b. in hoofdzaak door de onderhuidsche vetlaag bepaald (bierbuik).
De bovenbuikstreek (epigastrium) heeft in het midden de maagkuil of hartekuil, zijdelings daarvan het hypochondrium. De middenbuikstreek (mesogastrium) draagt in het midden de navel*, zijdelings daarvan de darmgebieden. De onderbuikstreek (hypogastrium)heeft in het midden de schaamstreek, zijdelings de liesstreek. De buikwand kan ingezonken zijn, door vermagering, bij sommige ziekten, of opgezet, door vetophooping in den wand of door met zwelling gepaard gaande afwijkingen van de ingewanden (waterzucht, gezwellen). Bij vrouwen, die vaak gebaard hebben, is de buikwand, door het uiteenwijken van de rechte buikspieren, vaak zeer slap. Door de uitrekking, die de buikwand tijdens de zwangerschap ondergaat, komen er kleine huidverscheuringen tot stand, die eigenaardige, eerst blauwgekleurde, later witte, litteekens, de striae* gravidarum achterlaten. De buikholte* wordt opgevuld door de buikorganen*.