Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Dominicanen

betekenis & definitie

Dominicanen - Orde der D., een kloosterorde, volgens officieele benaming Predikheeren-orde (Ordo fratrum praedicatorum; vandaar de afkortingen O. Pr. of O.P.), die door den H. Dominicus oorspronkelijk gesticht werd als koorheerenorde volgens den regel van den H. Augustinus, met de bijzondere taak door de prediking voor het heil der zielen te zorgen en de ketterij te bestrijden. De orde, 1216 pauselijk goedgekeurd, verbreidde zich nog tijdens het leven van den stichter wijd en zijd; Dominicus zelf en zijn volgelingen richtten kloosters op in Frankrijk, Spanje en Italië; in Oostenrijk (oudste klooster te Friesach in Karinthië 1218) en Polen voerden de H. Hyacinthus en de zalige Ceslaus de orde in; een snellen voortgang maakte zij onder de leiding van den 2en generaal, den zaligen Jordanus van Saksen. In ons land hadden de D. hun eerste klooster te Utrecht, het St. Andreas-klooster (1248); vóór het einde der 13e eeuw waren zij te Haarlem, Leeuwarden, Zierikzee, Zutfen en Nijmegen; later te Groningen, ’s-Gravenhage, Rotterdam, Zwolle, Dordrecht, Middelburg, Alkmaar en elders. Om het doel van de orde krachtiger te bereiken, nam reeds het eerste generaal-kapittel te Bologna in 1220 het besluit afstand te doen van ieder bezit van onroerende goederen en vaste inkomsten en slechts van aalmoezen te leven. Dit besluit hief Paus Martinus V op voor afzonderlijke kloosters, Paus Sixtus IV voor de geheele orde. Het Westersche Schisma scheidde de orde van 1380—1417 in 2 deelen, ieder met een eigen generaal en generaal-kapittel. De kloostertucht kwam in verval; om deze te herstellen, waren in Duitschland de zalige Koenraad (overl. 1389), in Italië de zalige Raymundus van Capua (overl. 1399), Bartholomaeus van den H. Dominicus (overl. 1417) en Giovanni Dominici (overl. 1419) werkzaam; ook ontstonden reformcongregaties, o.a. de Lombardijsche (1418), de Toscaansche door Savanorola, in de 16e eeuw de Hollandsche en de Fransche. De revolutie en de saecularisatie schenen op het eind van de 18e en in ’t begin van de 19e eeuw de orde voor altijd vernietigd te hebben, maar reeds in 1840 stond zij verjongd en met nieuwe krachten op. Scharen van jonge mannen volgden de meesleepende welsprekendheid van Pater Lacordaire en spoedig ontstonden in bijna alle grootere steden van Frankrijk nieuwe kloosters; van hier uit verbreidde de orde zich weer in België, Nederland, Engeland, Duitschland, Noord-Amerika en in talrijke missiegebieden; en telt thans 30 ordesprovincies met 4600 mannelijke religieusen, 18000 zusters deels van de, 2e deels van de 3e orde, behoudens de leden der wereldlijke 3e orde van den H. Dominicus; in ons land hebben de D. thans kloosters te Huissen, Nijmegen, Langenboom en Zwolle; kerken te Amsterdam, Alkmaar, Hoorn, Huissen, Langenboom, Leeuwarden, Neerbosch en Hees, Nijmegen, Rotterdam, Schiedam, Tiel, Utrecht en Zwolle; de D. van de Duitsche provincie hebben in ons land een klooster te Venlo, die van de Fransche provincie Lyon te Rijckholt (bij Maastricht). De geheele orde staat onder leiding van den Generaal (Magister generalis) te Rome (sinds 1273 resideerend bij Sta Maria sopra Minerva); oorspronkelijk was de duur van zijn ambt levenslang, werd echter door Paus Pius VII (1804) beperkt tot 6 jaar, door Paus Pius IX (1862) op 12 jaar bepaald (thans de 77ste generaal in den persoon van den Nederlandschen Pater Ludovicus Theissling, gekozen in 1916). De afzonderlijke kloosters hebben als hoofd een prior. De verschillende kloosters van dezelfde natie vormen een provincie, wier hoofd is de provinciaal. De wetgevende macht oefenen de generaal-kapittels uit, die aanvankelijk jaarlijks, later alle 2 jaar gehouden werden, nu echter alle 3 — 4 jaar plaats hebben. Wanneer een wetsontwerp goedgekeurd wordt door 2 onmiddellijk op elkaar volgende generaalkapittels, krijgt het kracht van wet en wordt ’t in de constituties opgenomen. De orde heeft een eigen brevier en sinds de tijden van den stichter een eigen Mis-ritus (o.a. ingieting van water en wijn in de kelk vóór de H. Mis, bij de offerande opoffering van de kelk met daaropliggende pateen en hostie). De kleeding van de D. bestaat uit toog, scapulier en kap, van witte wol. Bij het preeken en biechthooren en bij het uitgaan dragen de priesters een zwarten open mantel en zwarte kap. Als onontbeerlijk middel om het hoofddoel van de orde te bereiken, werd van het begin af de ijverige toeleg op de studie, op de eerste plaats van de theologie, aangezien. Het middenpunt van de studiën was het St. Jacobsklooster te Parijs (1217). Tot den hoogsten bloei ontwikkelden zich de ordes-hoogescholen van Parijs, Bologna, Keulen en Oxford. Op de eerste plaats voor het predik-ambt bestemd, heeft de orde op dit gebied tot heden haar krachten ontvouwd en voorname predikers onder haar leden gehad. Ook werken zij in de missiën, de Hollandsche D. o.a. op Curaçao. Bekend is de werkzaamheid van de D. in de kerkelijke Inquisitie; ook in de Spaansche Inquisitie spelen zij een hoofdrol. De D. hebben veel gepraesteerd op wetenschappelijk gebied; reeds in de 13e eeuw hebben zij de groote geleerden Albertus Magnus, Thomas van Aquino en Raymundus van Pennafort. In trouwe aaneensluiting aan den H. Thomas werkten de D. onvermoeid aan de voltooiing van de Scholastiek en geraakten daarbij niet zelden met andere orden (Franciscanen, Jezuïeten) in heftige controversen. De D. bezetten de theologische faculteit te Freiburg (Zwits.) en hebben een praktische school voor bijbelstudiën te Jerusalem. Zij geven uit de tijdschriften Revue thomiste en Revue biblique internat. Tot nu bekleeden de D. aan het pauselijke hof het ambt van Magister S. Palatii. De D. schonken aan de kerk 4 pausen, 80 kardinalen, een groot aantal aartsbisschoppen en bisschoppen, vele heiligen en zaligen. De vrouwelijke tak van de orde, Dominicanessen, ontstond door stichting van de kloosters te Prouille (1206) en S. Sisto te Rome, waar Dominicus in 1218 op bevel van Paus Honorius III de verstrooid levende zusters niet zonder tegenstand tot een geordend kloosterleven vereenigde; zij leidden een beschouwend (contemplatief) leven, een strenge leefwijze (clausura); kleeding, regel en constituties geleken op die van de D., aan wie sinds 1267 ook de leiding bleef toevertrouwd. De oorspronkelijke gestrengheid werd, vooral met het oog op de opvoeding van de vrouwelijke jeugd, langzamerhand verzacht; de Dominicanessen worden onderscheiden in zusters van de 2e orde en in zusters van de 3e orde, die een zachteren regel hebben; zij hebben thans ruim 200 kloosters in ons land o.a. te Voorschoten en Neerbosch; aan het hoofd van een klooster staat de priorin; in lateren tijd werken zij ook in de missiën, o.a. op Curaçao.