Dahn (Jul. Soph. Felix), Duitsch rechtsgeleerde, geschieden romanschrijver, 1834—1912, studeerde in de rechten, philosophie en geschiedenis en was van af 1863 hoogleeraar, achtereenvolgens te Würzburg, Koningsbergen en Breslau. D. heeft zich als geleerde bij voorkeur bezig gehouden met de studie van de Germaansche oudheid, in de eerste plaats met de Germ. rechtsgeschiedenis.
Op dit gebied ligt zijn hoofdwerk Die Könige der Germanen (Bd. I—XII, 1861 — 1909); verder bewerkte hij den 2en druk van v. Wietersheim’s Geschichte der Völkerwanderung (2B de 1880—1881) en gaf in Oncken’s Allgem. Gesch. in Einzeldarstellungen een (niet steeds even kritisch bewerkte) Urgeschichte der german. und roman. Völker (IV B de 1881—1889, Bd. I in 2en dr. 1899). D.’s letterk. werk, dat nauw verband houdt met zijn wetenschappelijke studie, omvat eenige goede gedichten, een paar weinig beteekenende drama’s, w. o. König Roderich (1874) en Markgraf Rüdiger (1875), blijspelen en operateksten en de zeer bekende historische romans: Ein Kampf um Rom (1876), Odhins Trost (1880), Kleine Romane aus der Völkerwanderung (1882—1901), e. a.