Cluny - voormalige Benedictijnerabdij in het dep. Saône-et-Loire, bisdom Mâcon, gesticht door hertog Willem van Aquitanië 11 Sept. 910, exempt van elke wereldlijke en bisschoppelijke macht, onmiddelijk gesteld onder de bescherming van den Paus. Onder zijn eerste abten (de zalige Berno, gest. 927; H. Odo, gest. 942; zalige Aymard, gest. 965; H. Majolus, gest. 994; H. Odilo,gest. 1048; H. Hugo,gest. 1109 ; Ponticus en H. Petrus, gest. 1156) verkreeg C. op kloosterlijk en kerkelijk, zelfs op politiek en sociaal gebied een voornamen rang in de wereld, waarvan het eerst sinds het midden der 12e eeuw deels door de nieuwe orden der Cisterciënsers, Praemonstratensers, Franciscanen en Dominicanen verdrongen werd.
Talrijke Benedictijnerkloosters in het Westen en zelfs in het Oosten stonden of rechtstreeks (meest als prioraten) óf indirect onder den invloed van de van C. uitgaande Kloosterbeweging, doordat zij op grondslag van de Consuetudines Cluniacenses in een soort congregatieverband met andere voorname kloosters stonden, zooals St. Bénigne te Dijon, Brogne, Cava, Fleury, Fruktuaria, Gorse, Hirsau, Stablo, St. Bannes, enz. Ten gevolge van hun de geheele toenmalige Christenwereld omvattende organisatie, van hun echt kerkelijke, aan Rome trouw onderworpen gezindheid, van hun ijver in de stipte naleving der kloosterregels en in den koordienst, waren de Clunyacensen in hun bloeitijdperk (tot ’t midden der 12e eeuw) een machtige steun voor de Pausen in den kerkelijk-politieken strijd tegen simonie, leekeninvestituur en priesterhuwelijk. Verscheiden Pausen bezochten C., Urbanus II in 1095, Pachalis II in 1107, Gelasius II in 1119 aldaar overleden, Calixtus II in 1119 aldaar gekozen, en Innocentius II, die in 1131 de basiliek inwijdde, met wier bouw de H. abt Hugo in 1089 begonnen was. Evenwel sinds den dood van Petrus den Eerbiedwaardige zonk C. steeds meer van de hoogte van zijn kloosterideaal; in plaats van zijn wereldberoemdheid kwam de wereldsche geest en kleingeestig getwist met de Cisterciënsers.
Paus Alexander III zette in 1159 abt Hugo III van Monthléry zelfs af, omdat deze partij trok voor den tegenpaus Victor IV. Noch statutenveranderingen, noch de stichting van een studieinrichting (het Collegium Cluniac. te P. rijs 1269), noch de invoering von een raad van 12 Senioren of 15 Definitoren en van een generaalkapittel konden het achteruitgaan van de tucht in de kloosters tegenhouden. Nog noodlottiger was, dat C. onder abt Ivo I in 1258 zijn exemptie prijsgaf en zich onder bescherming stelde van den koning van Frankrijk (Lodewijk IX). Sindsdien werd de abdij eerst vergeven door de Pausen van Avignon, later (sinds 1456) door de Fransche kroon, meestal aan leden van de familie’s Bourbon en Guise. Ten gevolge van de Reformatie van de 16e eeuw verloor de congregatie van C. haar internationaal karakter, doordat alle buiten Frankrijk gelegen kloosters buiten het verband traden. Pogingen tot wederopbloei van C. mislukten. C. werd ook het offer van het decreet van de kloosteropheffing door de Constitueele vergadering van 13 Febr. 1790: de monniken werden verdreven, de literatuur- en kunstschatten verspild, de klokken in republikeinsche kanonnen omgegoten, de basiliek uit de 11e en 12e eeuw door de burgers der stad verwoest.