Clemenceau - (Georges Benjamin), Fransch staatsman en journalist, geb. 1841 te Mouilleronen-Pareds, studeerde van 1865 af te Parijs in de medicijnen, vestigde zich als arts, werd na 4 Sept. 1870 maire van het 18de arrondissem. van Parijs (Montmartre) en kreeg in Febr. 1871 zitting in de Kamer; hier stemde hij tegen de vredespreliminaren, vervulde tijdens de Commune de rol van bemiddelaar tusschen het stedelijk bestuur van Parijs en de regeering te Versailles, kwam echter 18 Maart 1871 te laat om de generaals Lecomte en Clément Thomas van den dood door den kogel te redden, en legde daarop zijn mandaat als afgevaardigde en zijn post als maire neder, aanvaardde echter een zetel in den Parijschen gemeenteraad, waarvan hij in 1875 president werd. Bij de verkiezingen van 1876 werd hij weder tot kamerlid gekozen, als hoedanig hij, als een der leiders der radikale partij, grooten invloed op de algemeene politiek uitoefende, en door zijn krachtige oppositie bij verschillende gelegenheden achtereenvolgens de ministeriën Gambetta (1882), Ferry (1885) en Brisson (1886) deed vallen; hij nam ook een werkzaam aandeel aan den strijd tegen het boulangisme, en had onafgebroken zitting tot 1893, in welk jaar hij tegen den candidaat der verbonden conservatieve elementen viel; hij wijdde zich nu geheel aan de redactie van het blad „la Justice”, richtte het blad „l’Aurore” op, en leidde de campagne ten gunste der revisie van het Dreyfus-proces. In 1902 kwam hij weder in de Kamer, 1906 was hij minister van binnenl. zaken in het kabinet-Sarrien; daarna vormde bij zelf een ministerie, waarin hij eveneens de portefeuille van binnenlandsche zaken nam.
Het ministerie moest Juli 1909, tengevolge van een votum van wantrouwen door de Kamer uitgesproken bij de debatten over Algeziras, aftreden, en werd opgevolgd door het ministerie-Briand. Hij schreef: la Mêlée sociale (1898); le Grand Pan (1896); Les plus forts (1895); L'Iniquité (1899); Vers la réparation (1899) Contre la justice (1900); Justice militaire (1901).