Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Arts

betekenis & definitie

Arts - beteekent in het algemeen geneeskundige. Verder wordt met dit woord aangeduid de titel, die in Nederland verkregen wordt na het afleggen van een bepaald staatsexamen. Het bezit van het diploma van arts geeft het recht de geneeskunde in Nederland in haar vollen omvang uit te oefenen. (Zie GENEESKUNDE (uitoefenen van de). In de samenstellingen huidarts, oogarts enz. wordt met het woord arts toch alleen aangeduid een bezitter van bovengemeld diploma.

Alleen het woord tandarts is een afzonderlijke titel, in de wet genoemd. De opleiding tot arts is als volgt: eerst moet eindexamen H. B. S. of eindexamen B gymnasium (of daarmee gelijkgesteld examen) worden afgelegd. Daarna studie aan de universiteit. Zij, die van de H. B. S. komen, leggen na een jaar het eerste natuurkundig examen af (examenvakken: natuurkunde, scheikunde, plantkunde); zij, die van het gymnasium komen, leggen na een jaar het propaedeutisch geneeskundig examen af (examenvakken: natuurkunde, scheikunde, plantkunde en dierkunde). De volgende examens bevatten voor beide groepen van studeerenden dezelfde vakken. Zij, die van het gymnasium komen, leggen academische examens af, zij die van de H. B. S. komen, staatsexamens. Tusschen deze twee soorten van examens bestaat echter geen principieel verschil; zij worden beide afgenomen door de faculteit der geneeskunde. De staatsexamens heeten: tweede natuurkundig examen (examenvakken: anatomie, physiologie, pharmacognosie, algemeene pathologie) en theoretisch-geneeskundig examen (examenvakken: inwendige geneeskunde, pathologische anatomie, hygiëne, heelkunde en verloskunde).

De daarmede overeenkomende academische examens zijn het candidaats-examen en het doctoraal examen in de geneeskunde. Deze examens worden in den regel telkens na ongeveer twee jaar afgelegd. De studenten, die met goed gevolg het tweede natuurkundig examen hebben afgelegd, noemt men candidaat-arts, na het afleggen van het theoretisch-geneeskundig examen: theoretisch arts. Na het met goed gevolg afleggen van het doctoraal examen, of van het theoretisch-geneeskundig examen volgt het eerste deel van het „artsexamen” (examenvakken: praktijk der inwendige geneeskunde, artsenijbereidkunde). Is dit met goed gevolg afgelegd, dan wordt de titel semi-arts gegeven. Later volgt het tweede deel van het artsexamen (examenvakken: heelkunde, verloskunde, oogheelkunde), waardoor de titel van arts verkregen kan worden. Het arts-examen is een staatsexamen, dat afgelegd wordt voor een commissie (kortweg „artscommissie” genoemd). In iedere universiteitsstad zetelt een dergelijke commissie.

De leden der artscommissies worden telkens voor den tijd van één jaar benoemd; het zittingsjaar van de artscommissie loopt van 1 Augustus tot ultimo Juli. De benoemingen geschieden in den regel in de maand Juli. De studie voor arts duurt zes tot acht jaar; zij is vrij kostbaar (veel boeken, dure instrumenten). Het aantal artsen in Nederland is zeer sterk toegenomen; de vooruitzichten voor de toekomstige artsen zijn daardoor dan ook verre van schitterend. Bij vestiging in de grootere steden duurt het dan ook gewoonlijk eenige jaren, eer de praktijk zooveel opbrengt, dat in de gewone kosten voor levensonderhoud kan worden voorzien. In den regel rekent men, dat gemiddeld op 2000 inwoners één arts een bestaan kan vinden. Veel hangt echter af van den welstand van de bevolking, en voor het platteland van het al of niet dicht bij elkaar wonen. Het aantal in Nederland gevestigde geneeskundigen bedroeg in 1900 2292; in 1905 2552; in 1910 2970; in 1915 3148.

Onder deze getallen zijn ook begrepen enkele geneeskundigen, niet-artsen, die volgens oudere wetten het recht tot uitoefening van de geneeskunde hebben gekregen. Hun aantal is echter gering: in 1915 bedroeg het 55. Het aantal studenten in de geneeskunde bedroeg in de genoemde jaren: 1287,1399,1352,1790. Hieronder is echter ook het aantal studeerenden voor tandarts begrepen. Het laatste cijfer geldt voor het jaar 1914; het cijfer voor het jaar 1915 is niet genoemd, omdat door de mobilisatie vele studenten zich in dat jaar niet hebben laten inschrijven. Zie HUISARTS, SPECIALIST, SCHOOLARTS.