Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Commune

betekenis & definitie

Commune van Parijs, 18 Maart—31 Mei 1871. De Nationale Vergadering, 12 Febr. 1871 te Bordeaux samengekomen, was in haar meerderheid royalistisch-conservatief; deze gezindheid bleek, toen zij 10 Maart haar zetel niet naar Parijs, „het broeinest der revolutionaire ideeën”, maar naar het aristocratische, van herinneringen aan de oude Monarchie overvulde Versailles verlegde. Op denzelfden 10en Maart nam de Vergadering een tweede besluit, eveneens tegen Parijs gericht. 13 Aug. 1870 was de verplichting tot betaling der wissels in Parijs voor 3 maanden, 13 Nov. voor onbepaalden tijd geschorst. Nu werd bepaald, dat de op 13 Nov. vervallen wissels den 13en Maart, d. w. z. na 2 dagen, aangeboden konden worden. De kleine burgerij werd hierdoor met ondergang bedreigd; daarbij gevoelde de stad als hoofdstad zich onttroond — „décapité et decapitalisé”; deswegen steeg de in lang beleg reeds zoo geprikkelde stemming tot het uiterste.

Reeds 15 Febr. was een Centraal Comité der Nationale Garde opgericht; dit besloot den 6en Maart het departement der Seine, d.w.z. Parijs, tot onafhankelijke republiek uit te roepen, indien de Vergadering van Bordeaux Parijs niet meer als hoofdstad wilde erkennen. Naar buiten sloeg de woede, toen de Nationale Vergadering het daggeld à 1½ fr. van de leden der Nationale Garde introk. Die Garde was in het bezit van 170 kanonnen, welke zij bij de overgave der stad op wijk Montmartre had teruggetrokken. Thiers, het hoofd van het Uitvoerend Bewind (chef de l’exécutive) gaf nu bevel, die kanonnen weg te halen; hierop brak 18 Maart de opstand uit. Lecomte, generaal der regeeringstroepen, werd gevangen, en evenals generaal Thomas, de vroegere opperbevelhebber der Nationale Garde, als verrader des volks neergeschoten. Thiers verlegde daarop de bureaux der regeering van Parijs naar Versailles, en liet de hoofdstad en de forten links van de Seine (de forten op den rechteroever waren nog in Duitsche handen) ontruimen. Parijs koos een stadsbestuur, Conseil général, van 90 leden. Deze Conseil général en het reeds genoemde Comité Central vormden nu 28 Maart de Regeering der Commune, der Gemeente van Parijs.

Op zichzelf heeft deze naam Commune niets met Communisme en Socialisme van doen; in werkelijkheid behoorden echter de leidende geesten der Commune tot de Communisten. 20 April vaardigde het nieuwe bewind een manifest uit, waarin het verklaarde Jacobijnsch te willen regeeren en de tradities van de Commune van 1793 te willen voortzetten. Dit manifest sprak zich tevens over den regeeringsvorm van Frankrijk uit: Parijs zou niet, als onder de eerste republiek, het land tyranniseeren, maar Frankrijk zou een foederatieve republiek vormen, binnen welke Parijs volle zelfstandigheid bezitten zou. Deze oplossing van het rijk in bijna souvereine gemeenten ging lijnrecht tegen den centraliseerenden geest van Frankrijks staatsorganisatie in; Frankrijk zou zijn geheele geschiedenis hebben verloochend, indien het deze beginselen tot heerschappij had doen komen. De oproep der Parijsche Commune vond dan ook bij de natie weinig weerklank; de tegenstand was des te krachtiger, nu het bleek, dat het beginsel der gemeentelijke zelfstandigheid met het socialisme in open bondgenootschap trad; dat het doel dezer Commune het communisme was. De heerschappij der Commune duurde niet meer dan twee maanden. Conscriptie en leger werden dadelijk afgeschaft; slechts de Nationale Garde bleef behouden. 3 April werd het decreet tot scheiding van Kerk en Staat aangenomen; 12 April werd besloten, de Vendôme-zuil, zinnebeeld van militair geweld, neer te werpen; 16 April werden de vervaldagen voor wissels en schulden geregeld; op denzelfden dag werd bepaald, dat het zilver der ministeries en der werken voor den dienst der Commune zou worden versmolten; de Banque de France werd gedwongen de berooide Commune met 17 millioen bij te staan. Daar inmiddels de verwarring in de stad vermeerderde, werd eind April een Comité de Salut Public van 5 leden ingesteld, dat met strenge hand de zaken regelen zou. Het hervormingswerk ging nu in vermeld tempo voort; 4 Mei afschaffing van den eed; 5 Mei verbod van bakkers-nachtarbeid.

Versailles en Parijs lagen al dien tijd zwijgend tegenover elkander; de opmarsch der Communards van 3 April was bloedig teruggeslagen; het sterke fort Mont Valérien, eerst door Thiers verlaten en door Parijs verwaarloosd, werd weder door de regeeringstroepen bezet. Inmiddels keerden de Fransche troepen uit hun gevangenschap in Pruisen terug, en organiseerde Thiers een leger van 130.000 man onder Mac Mahon. 21 Mei drong dit „leger van Versailles” door een onbewaakt bastion de stad binnen. Een wilde acht-daagsche worsteling volgde nu (de bloedige week, 21 — 28 Mei), waarbij meer dan 600 wanhopig verdedigde barricaden met de bajonet werden genomen. Toen de Communards zagen, dat hun zaak verloren was, vermoordden zij hun gijzelaars, o.a. den aartsbisschop Darboy, Bonjean, Chaudey, en staken, geholpen door razende „pétroleuses”, de Tuilerieën, het Paleis van Justitie, het Ministerie van Financiën, het Stadhuis, in brand. De laatste strijders weken 28 Mei naar het kerkhof Père la Chaise, waar zij in een hoek allen zonder genade werden neergeschoten. De kerkhofmuur, waar de droeve tragedie werd afgespeeld, heet sinds „le Mar des Fédérés”. De ondergang der Commune was het grootste bloedbad, hetwelk de met bloed bedropen Fransche geschiedenis kent; 17000 dooden moesten worden begraven; de overwinnaars alleen telden 7600 gesneuvelden en gewonden; 46800 oproerlingen werden gevangen genomen, met wie de rechtbanken tot 1876 te doen hadden; met doodstraf (267) en deportatie naar Nieuw-Caledonië (3417, onder wie de dagbladschrijver Rochefort) boetten de Commune-mannen hun verzet. Bij de ommekeer van 1878 en 1880 volgde voor de meeste der gedeporteerden gratie.

Zie Handwörterbuch der Staatswissenschaften, van Conrad-Elster, in voce, alwaar ook verdere litteratuur.