Chamisso - (Adelbert von, eigenlijk Louis Charles Adelaïde de Ch. de Boncourt), Duitsch dichter 1781-1838, behoorde tot een oudadellijk Fransch geslacht uit Champagne, dat door de revolutie naar Duitschland verdreven werd. C. werd te Berlijn bijna geheel een Duitscher; hij behoorde zelfs tot 1806 als officier tot het Pruis, leger. Toch kon C. zijne Fr. afstamming niet vergeten en de jaren 1806-13, toen Pruisen en Frankrijk tegenover elkaar stonden, bracht hij in Zwitserland in vrijwillige ballingschap door. Veel van de innerlijke eenzaamheid, die Ch. toen gevoelde, vindt men terug in zijn sprookjesnovelle van den man zonder schaduw Peter Schlemihl.
Evenals deze had C. troost gezocht in het bestudeeren der planten; van '15 -'18 nam hij als natuuronderzoeker deel aan eene reis om de wereld; daarna werd hij custos aan den plantentuin, later directeur van de koninkl. Herbaria te Berlijn, waar hij tot aan zijn dood bleef wonen. Als natuuronderzoeker werd hij in 1835 lid van de Academie van Wetenschappen. Hij schreef verschillende botanische verhandelingen o.a. over de Duitsche flora, en maakte zich ook naam door de ontdekking van de generatiewisseling der Salpen. Reeds heel vroeg was C. begonnen te dichten (sedert 1801 in ’t Duitsch), maar hoewel hij reeds naam gemaakt had met Peter Schlemihl's Wundersame Geschichte en het lezenswaardige dagboek Reise urn die Welt, een beroemd dichter werd C. eerst na '25 want al zijn mooie lyrische, epische en humoristische gedichten schreef hij in de laatste twaalf jaren zijns levens. De bekendste zijn: Das Schlosz Boncourt (’27); Frauenliebe und -leben (’30); Lebenslieder und -bilder (’31); Die Sonne bringt es an den Tag (’27); Salas y Gomet (’29); Tragische Geschichte, enz. Met zijn polit. en sociale gedichten, bijv.: Der Bettler und sein Hund (’29); Die alte Waschfrau (’33); Das Gebet der Witwe e.d. was C. zijn tijd ver vooruit. Zie over C.: Walzel (in Deutsche Nationalliteratur dl. 148).