Cadiz - (Cadix)
1) Zuidelijkste provincie van Spanje, in het voormalige koninkrijk Sevilla; 7340 K.M2 groot; 476000 inw. De provincie bestaat hoofdz. uit heuvel- en bergland, dat tot het Westelijk einde van het Andalusische gebergte behoort en dat zich in het N.O. van de provincie, in den Cerro de San Cristobal, tot 1716 M. verheft. C. levert goede, zware wijnsoorten, olijfolie en graan en verder zout en visch.
2) hoofdstad der gelijkn.-provincie, 67000 inw., ligt op een lage rots aan het eindpunt van een smalle 8 K.M. lange landtong, een uitlooper van het door het Kanaal van Santi Petri begrensde eiland Léon. Deze landtong snijdt in het Z.W. de baai van C. af. Nog steeds is C. een der belangrijkste havens van Spanje. Het is de voornaamste haven van het Guadalquivirgebied, omdat het invaren van de rivier moeilijk en gevaarlijk is, tevens is C. het uitgangspunt van de meeste transatlantische stoomvaartlijnen van Spanje. Het voert voorn. olie, wijn, zout en lood uit. Het is een belangrijke vesting, die door talrijke forten beschermd wordt. De stad heeft ruime pleinen en heeft met haar platte daken en talrijke kleine torentjes (miradores) een Moorsch voorkomen. Ze is de zetel van een bisschop, heeft twee kathedralen, een in renaissance-stijl gebouwde en een moderne; een zeer groote arena voor stierengevechten, een zeevaart-academie, een handelsschool, een seminarie, een academie voor schoone kunsten, enkele musea, een hydrographisch instituut, een sterrewacht, enz.
De stad werd onder den naam van Gadi (= muur) door de Phoeniciërs reeds omstreeks 1200 v. Chr. in het zilverland Tarsis gesticht en is wel de oudste stad van Europa, die haar ouden naam behouden heeft. Van hier togen de Phoeniciërs naar de Britsche tin-eilanden en naar de Noord-Westkust van Afrika. In 206 v. Chr. werd zij door de Romeinen, die haar Gades noemden, veroverd; in den Keizerstijd was het een der voornaamste havensteden van het Romeinsche Rijk, de hoofdmarkt van den barnsteen der Oost-zee, van het tin van Brittannia, van het zilver en lood van Hispania en van de wijnen van Andalusië. Na de volksverhuizing werd zij door de West-Goten veroverd en viel in 711 in handen der Mooren en in 1262 in die der Castilianen. Een tweede tijd van bloei volgde op de ontdekking van Amerika; zij noemde zich toen „El Imperio del Mundo”.
In 1596 werd zij door een Engelsch-Nederlandsche vloot onder Lord Howard en Warmond ingenomen en geplunderd; in 1797 werd zij door Nelson gebombardeerd. Gedurende het verzet der Spanjaarden tegen Napoleon zetelde hier de insurrectie-junta. Van 1810—12 werd de stad door de Franschen belegerd, maar door Wellington ontzet. Ook in 1823, gedurende de revolutionnaire woelingen, werd zij door de Franschen, onder den hertog van Angoulême, belegerd; en in 1868 was zij het uitgangspunt van de revolutie tegen Koningin Isabella.