Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Sevilla

betekenis & definitie

Sevilla - 1) Spaansche provincie, groot 14.062 K.M.2, met 624.000 inw., omvat het benedengedeelte van het Andalusische bekken en een deel der Sierra Morena.

2) hoofdstad van het vorige, 164.000 inw., gelegen aan de Guadalquivir, door spoorwegen verbonden met Madrid (over Cordoba) met Salamanca (over Merida), met Granada, Cadiz en Huelva. Zeeschepen van 5 M. diepgang kunnen de stad bereiken, waardoor S. van oudsher de voornaamste binnenhaven en handelsplaats van Z.-Spanje is. De stad heeft met haar nauwe straten, haar hooge huizen, met platte daken en Oostersche versieringen nog een Moorsch karakter behouden. Uit den Moorschen tijd dateert o. a. het prachtige, oude, koninklijke paleis, ’t Alcazar, en de indrukwekkende waterleiding, Cannos de Carmona. Uit den Christelijken tijd de imposante, laat-Gotische kathedraal, met den Giralda-toren en de in Renaissancestijl gebouwde Lonja (beurs). De musea en verschillende kerken en kloosters zijn rijk aan kunstschatten, o. a. van Murillo. S. bezit een universiteit. Men vindt er de grootste staatstabaksfabriek van Spanje, verder textiel- en aardewerkindustrie.

Geschiedenis. S. heette in de Oudheid Hispalis ; onder de Romeinsche heerschappij, vooral in den keizertijd, was het van groote beteekenis evenzoo als Moorsche residentie. In 1248 kwam de stad in de macht van Castilië, werd later de stapelplaats voor den overzeeschen handel van Spanje, maar vrij spoedig hierin door Cadiz vervangen. — Litt.: K. E. Schmidt, S. (1902).