Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-11-2018

Buskruit

betekenis & definitie

Buskruit - of kruit, ontplofbare stof, dienende om projectielen uit vuurwapenen voort te drijven. Het gebruik van b. als voortdrijvende stof begint in Europa in de 14e eeuw (de uitvinding wordt wel aan den Duitschen monnik Barthold Schwartz toegeschreven). Arabieren en Chineezen moeten het b. reeds veel eerder hebben gebruikt. Tot voor betrekkelijk korten tijd, ongeveer 1880, was uitsluitend het salpeterbuskruit in gebruik, dat ook wel zwart en thans bij de Ned.

Art.rookgevend buskruit wordt genoemd. Het is een zeer innig mengsel van in den regel 75 % kalisalpeter, 10 % zwavel en 15 % houtskool Aan de korrels worden verschillende vormen gegeven, naarmate de verbranding een meer of minder snel verloop moet nemen. Bij geschut met zware projectielen zou door den grooten weerstand, dien de buskruitgassen ondervinden, de spanning in den vuurmond plotseling te groot kunnen worden; hieraan wordt tegemoet gekomen door gebruik van groote korrels, die langzamer ontploffen dan kleinere. Bijzonder soort van rookgevend b. is het bruin primatisch b: 80 % salp., 3 % zwavel, 17 % rosse houtskool; door deze kool worden zoogenaamde dissocieerbare gassen gevormd, die uiteenvallen in andere gassen, zoodat de spanning in den vuurmond gedurende de beweging van het projectiel gelijkmatiger wordt. Zie GASDRUKLIJN. De rookgevende buskruitsoorten worden meerendeels genoemd naar de afmetingen der korrels en wel door 2 getallen, het eene aangevende de middellijn der gaten in de zeef, waarop de korrels moeten blijven liggen, het andere hetzelfde voor de zeef, waardoor alle korrels moeten vallen, bijv. buskruit 10—13, enz. Het b. met ruwe korrels wordt ook wel keisteenbuskruit genoemd. Nadeel van het salpeterbuskruit is de vorming van veel vaste ontploffingsproducten, die schade doet aan de voortdrijvende kracht der gevormde buskruitgassen, het inwendige der vuurwapenen verontreinigen (buskruitslijm) en een dikke rookwolk vormen.

In midden 19de eeuw werd gezocht naar krachtiger buskruitsoort, in de eerste plaats voor kleinkaliber-geweren, zoodat op het kleine achtervlak van den kogel toch voldoende kracht wordt uitgeoefend om er een groote aanvangssnelheid* aan te geven. Dit is eerst goed gelukt, toen in 1885 de Fransche scheikundige Vieille er in slaagde, het schietkatoen te gelatineeren*. De nieuwere, krachtige buskruitsoorten hadden bovendien het groote tactische voordeel van zeer weinig rook te vormen; is van grootste belang voor zgn. gezichtsdekking en voor eigen bediening (richten). Er bestaan thans twee hoofdsoorten van rookzwakbuskruit: 1° Nitro-cellulose-kruit of schietkatoenkruit; hoofdbestanddeel: schietkatoen* 91—99% (met 11—13 % stikstof), 1—5 % oplossingsmiddel: aceton, aether-alkohol of azijnaether (zie GELATINEEREN), 1—3% organische base om zure ontledingsproducten, die bij begin eener zelfontleding mochten ontstaan, te binden, 0,3—1% grafiet, waarmede de korrels geglansd worden om electriciteitsverschijnselen tusschen korrels tegen te gaan en 1.5—3% vocht; 2° Nitro-glycerinekruit of Nobelkruit; kenmerkend verschil met schietkatoenkruit bestaat daarin, dat het schietkatoen vóór het gelatineeren met nitroglycerine wordt gekneed. Nitroglyc. verhoogt de werkzaamheid van het b., heeft echter een zeer hoogeverbrandingstemperatuur, tast daardoor vuurwapens sterk aan (zie ONTPLOFFINGSTEMPERATUUR en SLIJTING); toevoeging van eenige vaseline moet de temperatuur matigen; in den laatsten tijd wordt het nitroglycerinegehalte van het Nobelkruit veelal minder dan voorheen genomen; de samenstelling kan dus zeer uiteenloopen: 5—60 % nitroglycerine, 90—37% schietkatoen (met 11—13 % stikstof) 1—3 % base, 0,3— 1 % grafiet, 0,5—1 % vocht, 1—5 % vaseline (of tannine), 1—5% oplossingsmiddel (zie boven).

De bereiding van rookzwakke buskruitsoorten, vooral van nitroglycerinekruit moet zeer zorgvuldig zijn om het bestand te maken tegen langdurige oplegging: gevaar voor zelfontleding (talrijke ongelukken met Poudre B. in 1911 in Frankrijk); ook bij zorgvuldigste bereiding gaat rookzwakbuskr. achteruit in aanvangssnelheid. Voor de ontploffing van het rookzwakke buskruit heeft men ontstekingslading* van rookgevend buskruit noodig. Aan rookzw. buskr. soorten worden verschillende vormen gegeven in verband met het streven om een zooveel mogelijk gelijkmatige spanning in den vuurmond te doen heerschen; voor betrekkelijk kleine ladingen zijn de korrels gevormd tot blaadjes (blaadjeskruit) of kubussen (dobbelsteenkruit); het kruit heet dan naar de drie afmetingen: 2x2x 0,65, of 2x2x2 enz.; voor betrekkelijk grootere ladingen gebruikt men vormen, die aan de vlam gelegenheid geven om snel door de geheele lading heen te slaan en die het totaal brandend oppervlak zooveel doenlijk gelijk doen blijven; dit is het geval bij het zoogenaamde schotelveerenbuskruit (in gebruik bij Ned. veldgeschut), pijpen- of macaronibuskruit (lengte der pijpen afhankelijk van lengte van de verbrandruimte in den vuurmond, in gebruik bij zwaar kust- en scheepsgeschut), ringenbuskruit, enz. Voor losse schoten is een zeer snel ontploffend buskruit noodig, daar de ontploffing niet plaats vindt onder den druk, opgewekt door een weerstand van het projectiel: manoeuvre-buskruit, zeegrasbuskruit (genaamd naar vorm der linten, waaruit het kruit bestaat) voor losse schoten uit snelvuurgeschut, enz.

De werking van het rookzw. buskr. is zeer gevoelig voor verandering in temperatuur van het kruit: 1° C. stijging der buskruit-temperatuur vermeerdert de aanvangssnelheid met 0,08 %, den maximumgasdruk* met 0,5 %. Doordat het rookzw. buskr. een sterke, zeer zichtbare vlam geeft, veroorzaakt door CO.-houdende gassen, die aan de lucht gekomen, verbranden, worden de opstellingen der vuurmonden nog dikwerf verraden. Men zoekt daarom naar middelen om die vuurverschijnselen te voorkomen. De juiste samenstelling der verschillende vlamvrije b.-soorten is meestal geheim der fabriek ; ze berust in hoofdzaak op sterke verlaging der verbrandingstemperatuur bijv. door toevoeging van eenig kaliumcarbonaat. Volkomen bevredigende oplossing van het vraagstuk (zonder benadeeling van buskruit in andere opzichten) schijnt nog niet gevonden. Zie: J. C. Logger, Ontplofbare stoffen (uitg.

Kon. Mil. Ac.); Vallier, Balistique des nouvelles poudres; W. Wolff, Ueber die Verbrennungsweise des Pulvers, Kriegstechnische Zeitschrift 1903; Moderne Kriegspulver, Kriegst. Zeitschr. 1913 en P. W. Scharroo, Springstoffen (uitg. A. W. Bruna en Zoon, Utrecht); zie ook GEBRUIKSLADING, GASDRUK en SPRINGSTOF.