Boucher (françois) - geb, 1703 te Parijs, gest. aldaar 1770. De eerste teekenlessen ontving B. van zijn vader Nicolas. Wellicht heeft hij zich bij dezen ook reeds geoefend in het graveeren; maar zijn voornaamste leermeester was François Le Moyne; voorts was hij gedurende eenigen tijd helper van Jean François Gars, die hem ondergeschikten arbeid, als het teekenen van versierde opschriften, lijstwerk en dergelijke liet verrichten. Naar Watteau etste hij in dezen tijd een reeks van voorstellingen, waarmede hij succes had en die voor B.-zelve, ook in zooverre van gewicht waren, als hij van dien tijd af onder den invloed van Watteau’s kunst blijft.
De dankbaarheid aan dien geestelijken vader verraadt hij zelfs soms door ontleeningen. Daarna schijnt hij langzaam-aan in de mode gekomen te zijn en „officieel” te worden, In 1727 was hij in staat gesteld met C. van Loo naar Italië te reizen, maar hij heeft van die Italiaansche reis weinig indrukken van de oudere meesters mee teruggebracht, onderging daarentegen zeer sterk den invloed van Giovanni Batista Tiepolo. Tiepolo’s compositie-stelsel, zijn lichte vrije manier van teekenen, zijn kleur-effecten en de heldere toon van het geheel, maar zelfs het type van zijne vrouwelijke figuren hebben op B. een blijvenden indruk gemaakt. Hij heeft na Rome ook Venetië bij herhaling bezocht, voor hij naar Parijs terugkeerde om zijn succes geheel en al in te oogsten. In 1751 werd hij tot agréé der academie benoemd, waar hij later (1752) als prof. en nog later als rector optrad. Wij weten, dat hij een zeer groot inkomen had en een even groote werkkracht ; B. heeft zijn talent ook voor de gebruikskunsten ter beschikking gesteld. Veel ontwerpen voor de Tapisserie van Beauvais bestaan er van hem. Vaak liet hij volmaakte schilderijen met groote figuren, veelal een of ander pikant erotisch onderwerp voorstellend, vaak van mythologischen inhoud, in de tapijten weven.
Soms ook leverde hij ornament-teekeningen, waarin, evenals in het meeste ornament van de jaren tusschen ’30 en ’40 in Frankrijk, ook Chineesche motieven zijn opgenomen. De titels der Gobelin-onderwerpen zijn welsprekend genoeg: „Les confidances”, „La bonne aventure” enz. Na de periode, waarin hij voor Beauvais werkte, is volgens eenige biografen ook de landschap-schilderkunst van B. eerst op haar hoogsten trap gekomen. Men moet zich echter dit landschap nooit als een naturalistisch bedoeld landschap voorstellen; B. blijft altijd bij zekere elegante kleur- en vorm-samenstellingen, maar stelt in dezen tijd toch meer dan vroeger belang in effecten, die, slechts buiten te observeeren zijn. Van 1755 tot ’65 werd hij inspecteur van de „Manufacture des Gobelins”, B. was gehuwd met Marie Jeane Buzeau, die hem drie kinderen schonk, waarvan het tweede, Juste B., later een middelmatig architect en graveur is geworden. B. merkt van 1736 af zijn werken gewoonlijk voluit. Onder zijn hoofdwerken zijn te noemen: de „Dessus de Porte” voor het Hotel Soubise, voorstellende de geschiedenis van Aurora en Cephalus. Onder de verschillende onderwerpen voor Beauvais zijn vooral de Chineesche, of althans de in Chineeschen stijl van de 18e eeuw, gearrangeerde fantasieën belangrijk ; verder : „De Astronomie”, voor het „kabinet de medailles” van den koning; „De smidse van Vulcanus” voor de slaapkamer van de koningin te Marly ; „De aanbidding van de Koningen” voor de kapel van het slot Bellevue, dat voor Madame de Pompadour gebouwd was.
In het kasteel van Fontainebleau heeft B. verschillende vertrekken gedecoreerd, o.a. de „salie du conseil”. Een groote menigte van zijn werken en vooral van zijn teekeningen zijn overal in Fransche en andere Europeesche musea verspreid, zoo te Montpellier, Bordeaux, Toulon, ook te Darmstadt, Stockholm, Petersburg, Florence en Turijn. B. heeft ook als portrettist eenigen opgang gemaakt ; zijn portretten van Madame de Pompadour zijn bekend genoeg. Mad.de Pompadour heeft hem trouwens over ’t algemeen begunstigd en zelfs eenige etsen naar zijn schilderijen vervaardigd. Voor Mad. de P. heeft hij ook de decoraties in het „Hôtel de l’Arsenal” uitgevoerd. Zijn etswerk is tamelijk groot; een aanzienlijke verzameling bewaart de „Bibliothèque Nationale” te Parijs. Hij behandelt in zijn etswerk alle mogelijke onderwerpen, zoowel portretten als Bijb. Verhalen, afzonderlijke heilige figuren, voorstellingen van de Elementen, de Jaargetijden, de Gratiën, en evenals in zijn schilderijen, allerlei verheerlijkingen van Venus.
In verband met de herder-tafereelen, die hij graag schilderde, de opera-achtige wijnoogst-voorstellingen en de bloemverkoopsters en tuiniersters van het zelfde allooi, heeft hij wel Nederlandsche schilderijen nagevolgd, waar hij dan in zijn eigen werk, requisieten van wist over te nemen. Voor allerlei metalen beslag, voor vazen, paravents, tenslotte voor theater-costuums heeft hij ontwerpen geleverd. Meer decorateur wellicht dan een schilder, die dieper op zijn werk ingaat, is hij geweest, maar men moet B. voor den meest productieven artiest, in deze lijn in de 18e eeuw in Frankrijk houden en voor den meest zwierigen, vaardigsten decorateur. Hij past zich volkomen aan bij den gang, dien de architectuur-decoratie had genomen en heeft dan ook, zooals wij gezien hebben, dikwijls met de bouwmeesters samengewerkt. Vraagt men naar de wortelen van zijn techniek, dan komen Rubens en Watteau, maar ook vooral Tiepolo’s kunst en voorbeeld in aanmerking. Een zeer uitvoerig artikel, waaraan het vorige grootendeels ontleend is, geeft Gust. Geffroy, met volledige litteratuur, in Thieme-Becker’s Künstler-Lexikon.