Amandelen - zijn de steenvruchten van Prunus Amygdalus (Amygdalus communis), fam. Rosaceeën, een tot 10 M. hooge boom, die vermoedelijk oorspronkelijk in Perzië thuis behoort, maar thans in een groot deel van W.lijk Azië wordt aangetroffen alsmede in het Europeesche deel van het Mediterrane gebied. Ook ten N. van de Alpen kan de boom groeien, maar brengt daar zelden rijpe vruchten voort. De groote exemplaren hebben een breede kroon met lange bladdragende en korte bloeiende loten.
De bladeren zijn smal en aan den rand een weinig gezaagd. De boom bloeit in het vroege voorjaar, vóór of tegelijk met het verschijnen der bladeren, met kortgesteelde, rosé, donkerder geaderde bloemen. De rijpe vruchten zijn van buiten zijdeachtig behaard, grijsgroen van kleur, en bestaan uit een leerachtige taaie buitenlaag, waarbinnen de gele, broze, meestal ruwe steen gelegen is (plaat Ooftplanten, fig. 8). Deze laatste komt dus overeen met een kersenpit, de leerachtige buitenwand van de vrucht met het eetbare sappige gedeelte van een kersvrucht, Binnen den steen liggen soms twee zaden, meestal maar één. Botanisch worden onderscheiden:
1) de variëteit amara, met harden dikken steenwand en bittere zaden;
2) de var. du leis, met harden steenwand en zoete zaden;
3) de var. f r a g i l i s met zeer brozen en dunnen steenwand (Kraakamandelen) en bloemen, die tegelijk met de bladeren verschijnen;
4) de var. macrocarpa met groote vrucht en harden steenwand, en donkerder roode bloemen, die vóór de bladeren verschijnen en 5) de var. persicoides (Perzikamandel) met een meer vleezige vrucht, vermoedelijk een bastaard van A. en Perzik.
Van belang is vooral het voorkomen van een var. met bittere en een met niet-bittere zaden. Tusschen die beide var. is overigens geen enkel doorgaand uiterlijk verschil, zoodat ze als physiologische var. worden opgevat. Naar beweerd wordt, kan het overplanten van een bitteren amandelboom in een bijzonder goeden bodem maken, dat er zoete amandelen aan dien boom gevormd worden. In het algemeen is de bittere vorm beter tegen een koud klimaat bestand dan de zoete. Zoete a. worden het meest gekweekt, vooral in Z. Frankrijk, ook wel in Italië. Meestal ent men op onderstammen van hardschalige var., soms ook wel op een Pruimenboom of op een Perzikboom. Met het vijftiende jaar begint de geënte boom vruchten te dragen, doch bereikt pas tegen het 30ste jaar het maximum. In Perzië worden de zaden veel voor binnenlandsch gebruik gewonnen; men slaat daar de steenen met houten hamers stuk.
Ook Californië levert tegenwoordig a. en heeft zelfs met Z. Frankrijk de beste variëteiten. De Europeesche en Klein-Aziatische oogst wordt jaarlijks op 35 —50 millioen K.G. geschat, waarvan Italië, in het bijzonder Sicilië, de helft levert. Van de handelssoorten zijn de Spaansche, (vooral de Alicante en Valencia-soorten) de beste. Ook de Malaga-a. (Jordan-a.) zijn groot en van goede kwaliteit. De Perzische, Syrische en Griekschezijn het minst waard. De Mogador-a. zijn bittere a., doch vaak gemengd met zoete.
Kraak-a. komen vooral uit Z.-Frankrijk en Sicilië. Behalve als voedsel worden de zoete a. soms gebruikt om er de amandelolie uit te persen, welke ook in bittere a. voorkomt. Echter bevatten deze laatste ook nog het glucoside Amygdaline, dat door een in het zaad voorkomend enzym bij aanwezigheid van water gesplitst wordt, waardoor o.m. het vergiftige Blauwzuur en Bitteramandelolie (etherische) ontstaat. Het eten van veel bittere a. is daarom niet ongevaarlijk. Omdat bittere a. niet voor de consumptie geschikt zijn, perst men de olie meest uit de bittere variëteiten.