Aleppo - (Arab. Haleb), stad in Syrië, in het pasjalik Haleb, station aan de Bagdad-spoorlijn, aan de beek Koeweik, (de Chalus van Xenophon), hoofdstad van Opper-Syrië, zetel van een mollah, van een Griekschen metropolitaan, van een Grieksch-melchitischen, een Armeensch-katholieken, een Syro-maronitischen en een Syrischen aartsbisschop, van een Latijnschen vicaris en van de consuls der groote mogendheden in Europa; het is de stapelplaats voor den handel van Armenië, Mesopotamië, Syrië en Arabië. Een groot aantal moskeeën en Christenkerken, de vele fabrieken en het levendig handelsverkeer, de goedgeplaveide straten en statige woningen maken Aleppo tot een der schoonste, drukste en welvarendste steden van het O. Zij telt 200—250.000 inw., waarvan 2/3 Mohammedanen, 15.000 Grieken, 15.000 Joden, 20.000 Orthodoxe Armeniërs, enz. De aardbeving van 1822, die de halve stad verwoestte, de pest, die in 1827 vele offers eischte evenals de cholera-epidemie van 1832 beroofden de stad voor een deel van haar aanzien, terwijl zij de Egyptische onderdrukking geheel in verval dreigde te geraken.
Tot haven heeft Aleppo het ruim 100 K.M. Noordoostwaarts gelegen Iskanderoen, aan de Golf van Iskanderoen. 5 K.M. van de stad bevinden zich de bouwvallen van het klooster van Simeon, den pilaarheilige. De inlandsche industrie is bijna geheel verdrongen door de Europeesche; ingevoerd worden alle soorten van goederen en andere Europeesche waren tot een waarde van 24 millioen gulden, uitgevoerd vooral ruwe producten, graan, wol en katoen (voor 10 mill. gulden).