Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Syrië

betekenis & definitie

Syrië, landschap in Voor-Azië, ten O. van de Middellandsche zee, ± 218.700 K.M.2, ruim 3 millioen inw. Het omvat in het W. de beide kalksteenketens Libanon (Kornet es Sauda, 3360 M.) en Anti-Libanon (Hermon 2760 M.), die het vruchtbare, 14 K.M. breede dal Bakaä = Koilesyrië) insluiten. ’t Wordt door de Leontes en Orontes doorstroomd. Hier komen vulkanische verschijnselen voor, evenals in het 1839 M. hooge gebergte Hauran ten O. van den Anti-Libanon, waaraan zich in het N. uitgestrekte lavawoestijnen (ledsja’s) en de ± 600 M. hooge, vruchtbare vlakte van Damascus aansluiten. Het Oostelijk deel van S. wordt gevormd door het tafelland der Syrische woestijn.

Het klimaat is subtropisch (Damaskus, gem. jaartemperatuur 17,4° C., Juli 24° Januari 7,2° C.). De W.-kust en de westelijke helling van den Libanon zijn regenrijk (Beiroet 904 m.M.); oostelijker neemt de neerslag snel af. Hij valt bijna uitsluitend in het winterhalfjaar. — De bevolking neemt van het W. naar het O. in dichtheid af en is zeer gemengd. De kern is semietisch, maar vermengd met de vele volken, die achtereenvolgens over S. geheerscht hebben. In de steden wonen o.a. Turken, Armeniërs en Grieken, op het land de Christelijke Maronieten, in Hauran de half Mohammedaansche Drusen, in het Oostelijk deel Arabieren. De meeste bewoners zijn Mohammedanen, in het Libanon-gebied hebben echter de Christenen de meerderheid. In de bevloeide vlakten van Damascus en der Bakaä en op de W. hellingen van den Libanon zijn land- en tuinbouw belangrijke middelen van bestaan. Verbouwd worden alle soorten zuidvruchten, tarwe (vooral in Hauran), maïs, gerst, rijst, katoen, suikerriet en in de oasen van het binnenland ook dadels. De veeteelt levert schapen, kameelen, paarden.

In de buurt van Beiroet en Damaskus zijdeteelt. De vroeger veel belangrijker industrie levert nog tapijten, zijde en kunstmetaalwerk. De voornaamste verkeerswegen zijn, behalve de karavaanwegen, de spoorwegen van Haleb over Damaskus en verder Z.-waarts, met de zijlijnen naar Tarabulus en Beiroet. Voornaamste plaatsen zijn Damaskus, Homs en Haleb in het binnenland. Beiroet is de voornaamste havenstad aan de kust. — Geschiedenis. Voor de oudste geschiedenis van S. vgl. men de artikelen HITTIETEN en MITANNI. Na den ondergang dezer rijken treden de Arameesche staten en staatjes op den voorgrond, onder welke het rijk van Damaskus (zie dit art.) het voornaamste was. Maar evenals de vroegere Hittietische machthebbers moesten ook de Arameesche vorsten zich onderwerpen aan de Assyriërs.

Het is bekend, hoe daarna S. een deel uitmaakte van het Babylonische, Perzische en Macedonische wereldrijk, om ten slotte onder de Seleuciden een afzonderlijken staat te vormen, welks grenzen aan groote wisseling onderhevig waren. Deze vorsten geraakten reeds onder Antiochus den Grooten (192 v. C.) in strijd met Rome en werden ten slotte geheel verjaagd door Pompejus, die in 64 v. C. Syrië tot een Romeinsche provincie maakte. Dat is het gebleven ook na de scheiding van het W.- en O.-Romeinsche rijk, waarbij het natuurlijkerwijze tot het laatstgenoemde behoorde, tot op de Arabische verovering in 635. Alleen in het Z.O. ontstonden in dezen tijd min of meer onafhankelijke Arabische rijkjes tengevolge van de vestiging van Arabische stammen in deze streken (Ghassaniden), als ’t ware een voorspel van hetgeen op veel grooter schaal zoude plaats vinden, nadat de troepen der beide eerste khaliefen alle beletselen voor een invasie van het land dool Arabische immigranten hadden weggenomen. Thans geschiedde, wat noch Babel, noch Griekenland, noch Rome of Byzantium, niettegenstaande eeuwen lange overheersching, hadden kunnen tot stand brengen; de bevolking van het land werd volledig gearabiseerd en tot den Islam bekeerd. Aanvankelijk beteekende dit voor S. een tijd van ongekenden bloei, want het Arabische khaliefengeslacht der Omaijaden verlegde de hoofdstad van het rijk naar Damaskus, dat nu opeens het middelpunt werd, waar de rijkdommen van O. en W. te zamen vloeiden. Maar deze heerlijkheid duurde ternauwernood een eeuw, want met den ondergang dezer dynastie werd S. wederom, wat het vanouds geweest was, een provincie van een rijk, welks middelpunt elders lag. Toen in den loop der 9de eeuw het khaliefenrijk in ontbinding overging en zich in de voormalige provinciën lokale dynastieën vestigden, werd S. de twistappel tusschen Egypte en andere machthebbers in het O., evenals dit ook reeds in de Oudheid het geval geweest was.

Meestal echter was Egypte de baas in S., maar in de 13de eeuw ontstonden in Damaskus, Hamat, Hims en Aleppo onafhankelijke dynastieën, behoorende tot de familie der Ajjoebiden. Te voren had gedurende het tijdvak der kruistochten S. nog op zijn bodem Christelijke staten zien ontstaan te Edessa, Antiochië en in Palestina, die zich ten deele nog handhaafden onder de Ajjoebiden, maar ten slotte geheel teniet gingen, als de Egyptische Mamloeken nog eenmaal weder S. veroverden. Toen dezen in 1517 door de Turken onder Selim I ten onder werden gebracht, werd S. een Turksche provincie en bleef dit tot op den jongsten wereldoorlog, wanneer men de korte episode der Egyptische overheersching onder Mohammed Ali 1832—1840 niet in aanmerking neemt. Gedurende dit tijdvak veroorzaakten de Droesen (zie dit art.) meermalen moeilijkheden aan de Turksche regeering, en werd de strijd van dit volk met de Christelijke Maronieten, hun naburen in het Libanongebergte, de aanleiding tot de inmenging van Frankrijk in de Syrische aangelegenheden (1860). Vandaar, dat na den afloop van den wereldoorlog ook aan dit rijk een mandaat werd verleend om de zaken van S., dat voortaan onafhankelijk zoude zijn, nader te regelen. Bij die regeling is althans voorloopig de eenheid van het land prijsgegeven, en hebben het Libanongebied, Damaskus, Aleppo, enz. elk hun eigen regeering.