Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Albemarle

betekenis & definitie

Albemarle - (Arnold Joost van Keppel, graaf van), geb. 1669, overl. 30 Mei 1718, uit een adellijk Geldersch geslacht, werd in 1696 door Willem III, Koning van Engeland en stadhouder in de Nederlanden, bij wien hij in hooge gunst stond tot graaf van A. verheven. De titel van hertog van A., ontleend aan den naam van het stadje Aumale in Normandië, werd het eerst sedert 1397 gedragen door Edward Plantagenet, hertog van Rutland, aan wien hij twee jaar later weer ontnomen werd, waarna het tot 1660 duurde, vóór de titel van hertog van A. herleefde, toen na de restauratie der Stuarts Karel II den generaal Monk er mede begiftigde, met wiens zoon in 1688 de titel weer uitstierf. Sedert 1696 is de titel van graaf van A. in het geslacht der Keppels gebleven. De bovengenoemde graaf van A. keerde na den dood van Willem III weer in Nederlandschen krijgsdienst terug en voerde het bevel over de Staatsche troepen in den Spaanschen Successie-oorlog; in 1712 leed Mj de nederlaag bij Denain.

< >