Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Stadhouder

betekenis & definitie

Stadhouder - naam van een ambt, dat in den loop der eeuwen aanmerkelijk van karakter is veranderd. Oorspronkelijk plaatsvervanger van den vorst, werd het ambt duurzaam ingesteld tijdens ’t bewind der Bourg. vorsten. Naast het burg. gezag als plaatsvervanger van den vorst, oefende hij als bevelhebber over de in de gewesten saam te trekken troepen ook ’t militair gezag uit. De macht van den S. nam onder Karel V een voor de macht van den landsheer gevaarlijke positie in.

Tijdens den 80-j. oorlog krijgt ’t Stadhouderschap een geheel ander karakter, ’t Ambt werd nu erfelijk. Naast ’t mil. gezag, dat de S. in handen had als dienaar der Staten-Gen., kreeg hij ’t burg. gezag als dienaar van de staten van ’t gewest. Hij had ’t recht van benoemen van ambtenaren en kon in verschillende steden de leden van de vroedschap aanwijzen. In Holland heeft men tweemaal geen S. aangesteld. De eerste maal in 1651, toen, na den dood van Willem II en wegens de minderjarigheid van Willem III, geen S. benoemd kon worden uit ’t huis Oranje, en voor de tweede maal in 1702, toen ’t huis Oranje met Willem III uitstierf. Duurzaam zijn deze stadhouderlooze tijdperken niet geweest. In 1747 met ’t benoemen van Willem IV, S. van Friesland, tot algemeen S., krijgt ’t Stadhouderschappen monarchaal karakter. Erfelijk in de mann. en vrouw. linie, krijgt ’t Stadhouderschap de attributen van de macht van een souverein vorst (zie NEDERLAND).