Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Aertsen (pieter)

betekenis & definitie

Aertsen (pieter) - Nederl. historieschilder (om zijn lichaamslengte ook Lange Pier, Pietro Longo bijgenaamd), Noord-Nederl. stilleven-, figuur- en binnenhuisschilder, geb. 1508 te Amsterdam, overl. aldaar 3 Juni,1575. A. was de leerling van Allaert Claesz; in 1508 ging hij op reis door Nederland; of hij in Italië geweest is weet men niet, in 1535 werd hij lid van het St. Lucas Gilde te Antwerpen, in 1542 trouwde hij met Kathelijne Beukelaer (de tante van zijn leerling J. Beukelaer); in hetzelfde jaar werd hij poorter van Antwerpen. Waarschijnlijk omdat hij veel bestellingen uit Amsterdam kreeg, keerde hij in 1555 daarheen terug.

In 1563 werd hij burger van Amsterdam. Hij merkte zijn stukken gewoonlijk met zijn huismerk: een drietand, met dwarsliggende S-krul door den steel. Soms zijn daaraan zijn beginletters P. A. toegevoegd, een enkele maal ook enkel A. Vaak zijn zijn stukken nauwkeurig gedateerd. P. A.’s beteekenis ligt ten eerste in het feit, dat hij voor Noord-Nederland de éérste vertegenwoordiger is geworden van een nieuw genre: het tafereel uit ’t boeren- en volks-leven, waarbij vooral aan het stilleven van fruit en andere levensmiddelen, te midden waarvan hij zijn figuren pleegt af te beelden, groote zorg is besteed. P. A. maakte dit genre geheel zelfstandig en zelfs in zijn minder talrijke en op zich zelf minder belangrijke religieuse stukken wordt steeds zeer veel plaats opengelaten voor allerlei bijwerk van dit soort. Maar behalve deze nieuwe onderwerpen, waardoor A.’s werk onmiddellijk de vergelijking uitlokt met schilderijen van Bassano en zijn school en zelfs van Tintoretto, berust A.’s beteekenis toch in hoofdzaak op zijn merkwaardig krachtig talent. De nieuwe stof zouden ook anderen hebben kunnen behandelen, maar P. A. nam in de reeks van de grotendeels romaniseerende schilders van zijn tijd een geheel afzonderlijke plaats in. — Zijn streek is krachtig en breed, zijn teekening verraadt overal het pogen en de observatie van een realist, zijn gave van stofuitdrukking in breeden schildertrant overtreft die van al zijn voorgangers en van veel zijner navolgers, zijn (olieverf) koloriet is warm en vol, zijn toon sonoor, soms bij het zware af. Toch kan men niet zeggen, dat A. geheel buiten den kring der Romanisten staat; sommige van zijn composities vertoonen duidelijk een academisch recept, sommige zijner figuren zijn zonder Italiaansche voorbeelden niet denkbaar, maar zijn manier van schilderen, in Z.-Nederland reeds voorbereid door de „swadderighe” manier, waarop, volgens v. Manden, de oude Quintijn Metsijs schilderde en die door P. Breughel, Aertsens tijdgenoot (± 1569) in Vlaanderen werd voortgezet, heeft op de ontwikkeling der Noord-Nederl. schilderkunst grooten invloed gehad.

Noord-Nederlandsch zijn ook A.’s gebreken te noemen: een zekere houterigheid in zijn figuren, een onvoldoend beheerschen van perspectief, zekere schroom tegen het „verkort”, dat hem slechts zelden gelukt. A. is een realist zonder romantische bijbedoelingen, zonder zucht tot moraliseeren of ironiseeren, in dit opzicht verschilt hij sterk van tijdgenooten als de oude P. Breughel en Jan v. Hemmessen, maar zijn profetische, allesbelovende kracht als schilder blijkt het meest verrassend uit een in het Rijksmuseum bewaard fragment, dat tot het altaar van de Nieuwe Kerk heeft behoord en waar men A. op Rubens’ en Potter’s kunst meent te zien vooruitloopen (aanbidding van de herders). Zijn werken: het oudste voorzoover bekend is, v. 1543, Oude Vrouw met haar marktwaren (Museum te Rijssel); altaarstuk met deuren, thans in het gesticht v. Bogaerts Torfs te Antwerpen van 1546; boerenkermis, te Weenen, (Hofmuseum) van 1550; een zeer groot slagersstilleven, aan A. toegeschreven, in het Mus. der Hoogeschool te Upsala van 1551; Kruisdraging met kleine figuren van 1552. Groote werken van de altaren in de Oude en Nieuwe Kerk (zie boven) te Amsterdam zijn in 1566 door de beeldstormers beschadigd (fragmenten thans te Amsterdam, Rijksmuseum en op kasteel Nieuwenbroek bij Beesd, Limburg); een verder deel uit een groote compositie bewaart het K. F. Museum te Berlijn. Zeer goed bewaard is de groote aanbidding der drie koningen in het Deutzenhofje te Amsterdam. A. moet ook de ontwerpen voor drie gebrandschilderde vensters in de Oude Kerk te Amsterdam geleverd hebben (1555). Een afzonderlijke groep vormen de hooge smalle paneelen, waarop groote figuren bijna ten voeten uit zijn afgebeeld, soms met kleinere figuren er naast. Genoemd zij o. a. de keukenmeid in het Mus.

R. te Brussel. Soms geeft A., evenals zijn leerling J. Beukelaar, op den achtergrond van een markttafereel toch nog een bijbelsche voorstelling in kleine figuren (zie te Frankfort: Christus en de overspelige vrouw); van 1557 is de bekende Eierdans in ’s Rijksmuseum. Teekeningen v. P. Aertsen bewaren de Prentenkabinetten te Amsterdam, Berlijn, Dresden en Hamburg. — Sommige zijner sedert lang verdwenen werken zijn in prent gebracht door Jacob Matham en H. Bary. Voor P. A.’s zonen, Arend, Dirk en Pieter zie PIETERSZ. — Monographie door J. Sievers: Pieter A., ein Beitrag zur Geschichte der Niederl. Kunst in XVI Jahrh. Vgl. Thieme-Beckers Künstlerlexikon.

< >