[→Gr.], v. (-ën),
1. kunst van oorlogvoering, m.n. voorzover deze bewegingen op grote schaal betreft (e);
2. (fig.) beleid.
(e) Strategie omvat alles wat betrekking heeft op de politiek-militaire doelstellingen van een land of een groep van landen, door middel van de toepassing van een stelsel van op elkaar afgestemde maatregelen. Anders dan in de tijd van de ‘klassieke oorlogvoering’ zijn de middelen hiertoe niet alleen meer van politieke en militaire, maar ook van economische, psychologische en sociale aard, doordat het terrein van de oorlogvoering aanzienlijk is uitgebreid (→economische oorlogvoering, →psychologische oorlogvoering, →sociale verdediging). De hoofdlijnen van zo’n ‘totale strategie’ liggen doorgaans vast in staatsstukken (internationale verdragen, defensieparagrafen van regeerakkoorden, defensienota’s, memories van toelichting en begrotingen van de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Defensie enz.). De maritieme strategie, de landmachtstrategie en de luchtmachtstrategie worden hiervan afgeleid.
Landmachtstrategie. Bij de landmachtstrategie gaat het vooral om operaties van grote manoeuvre-eenheden, die volgens vaste procedures zeer gedetailleerd worden voorbereid (→operatielijn). De aard van deze operaties is tot op vrij grote hoogte bepalend voor de te volgen strategie. Zo bestaan er duidelijke verschillen tussen achtereenvolgens een offensieve en een defensieve strategie, een conventionele en een nucleaire strategie, een guerrillaen een contra-guerrillastrategie. Andere factoren, die in dit opzicht hun invloed doen gelden, zijn de geoefendheid van het personeel, de toestand van het materieel, de locatie van de eenheden en de geografische situatie.
Luchtmachtstrategie. Bij de luchtmachtstrategie spelen de grote vuurkracht, de flexibiliteit en het vermogen om snel te reageren van de moderne luchtstrijdkrachten een belangrijke rol. Er wordt wat dit betreft in het algemeen onderscheid gemaakt tussen strategische grondbeginselen voor de →luchtverdediging enerzijds en het verlenen van luchtsteun aan grondstrijdkrachten anderzijds.
De strategie heeft m.n. onder invloed van de vorderingen op wapentechnologisch gebied ingrijpende wijzigingen ondergaan. De belangrijkste factoren die in dit opzicht een rol spelen, zijn de bijna onbegrensde toename van de vernietigingskracht en de steeds groter wordende trefzekerheid van de nucleaire wapens, wat leidde tot de strategie van →afschrikking, →flexible response.
Maritieme strategie. De moderne maritieme strategie behelst operaties van zeer uiteenlopende aard, zoals het uitvoeren van gecoördineerde verkenningen (met behulp van oppervlakteschepen, onderzeeboten en maritieme patrouillevliegtuigen), de inzet van amfibische groepen voor het verlenen van steun aan landstrijdkrachten (→amfibische oorlogvoering) en het escorteren van konvooien. Deze operaties zijn voornamelijk gericht op het beheersen en controleren van zeegebieden en het beveiligen van scheepvaartroutes. Hiertoe beschikken de marines van de grote mogendheden over een ongekende verscheidenheid van materieel: oppervlakteschepen (vliegkampschepen, helikoptercarriers, slagschepen, kruisers, jagers, fregatten, bevoorradingsschepen, mijnenbestrijdingsschepen en patrouillevaartuigen), onderzeeboten (met conventionele of nucleaire voortstuwing) en vliegtuigen (lange-afstand patrouillevliegtuigen en maritieme hefschroefvliegtuigen). Bovendien zijn bij deze krijgsmachtdelen veelal →mariniers ingedeeld. Bij de maritieme strategie is het accent in sterke mate komen te liggen op operaties van snel reagerende, relatief kleine vlooteenheden, die met verschillende typen vliegtuigen en amfibische eenheden zijn toegerust.
LITT. Nota inzake het NAVOen het defensiebeleid (1968); Om de veiligheid van het bestaan: defensiebeleid in de jaren 1974—83 (1974); R.Pipes, Soviet strategy in Europe (1976); R.Close, L’Europe sans défense (1977); H.Hendrikse e.a., Milit. krachtsverhoudingen (1978); J.G.Siccama, Milit. defensie en sociale verdediging (1978).