Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kunst

betekenis & definitie

v. (-en), 1. (historisch) vak van kennis of studie, wetenschap;

2. kennis dienstbaar gemaakt aan de praktijk, vaardigheid, bekwaamheid: de steen is met veel — gezet; — wordt door oefening verkregen; oefening baart —, door oefening verkrijgt men vaardigheid; iemands — beproeven; dat waarin de bijzondere waarde of de moeilijkheid van een handelwijze bestaat of wat ervoor vereist wordt, moeilijkheid: het is vaak groter — te zwijgen dan te spreken; dat is juist de —; zo is er geen — aan; hebben is hebben en (maar) krijgens is de —;
3. de bijzondere (oefening of gaven vereisende) manier (en de toepassing ervan) om iets te verrichten of tot stand te brengen: hij verstaat de — van schermen; de — met mensen om te gaan, om geld bijeen te krijgen; iemand de — af kijken; volgens de regels van de —, zoals vereist wordt, voorgeschreven is; een meester in de —; (zegsw.) dat is uit de —!, een meesterstuk; (in ongunstige zin) toepassing van bedrieglijke of ongeoorloofde middelen: door slinkse kunsten iets gedaan weten te krijgen; zwarte —, toverij, geestenbezwering;
4. volgens bepaalde regels beoefende verrichting, vak: technische kunsten; vaak in samenst.: boekdrukkunst, kookkunst;
5. een enkele handeling die ten gevolge van oefening of bijzondere gaven verricht kan worden, kunststuk, behendigheid: kunsten maken, kunsten vertonen; de kunsten van een goochelaar; in ongunstige opvatting (veelal mv.) fratsen, malligheden, slechte gewoonte: bij mij moet hij met die kunsten niet aankomen; dat zijn maar kunsten, smoesjes, voorwendsels, aanstellerij;
6. het vermogen van de kunstenaar en de toepassing daarvan; het vermogen dat wat in geest of gemoed leeft of daarin gewekt is tot uiting of voorstelling te brengen op een wijze die schoonheidsontroering kan veroorzaken (e): voortbrengselen, vormen van de —; het met — bestuurde penseel; de — van Rubens; iets dat behoort tot het door dit vermogen beheerste gebied: een film kan wel degelijk — zijn;
7. vakken die door kunstenaars beoefend worden: de bouwkunst is een van de oudste kunsten; kunsten en wetenschappen; de schone kunsten; de beeldende kunsten, de schilder-, tekenen beeldhouwkunst; in het enk. als coll. naam voor al die vakken, of in het algemeen voor het voortbrengen van kunstwerken: hij voelt veel voor —; voor de — leven; de — om de —; grote —, het behandelen van grootse, indrukwekkende onderwerpen: kleine —, het behandelen van kleine of eenvoudige onderwerpen;
8. kunstvoorwerpen of voortbrengselen van een tak van kunst: een handelaar in —, tentoonstelling van decoratieve —;
9. wat door mensen is gemaakt, in tegenst. tot de natuur of het natuurlijke.

(e) Men onderscheidt zuivere, vrije kunst, die alleen de schoonheid beoogt, en gebonden kunst, waarin ook niet-esthetische motieven meespelen (b.v. kunstnijverheid en welsprekendheid). In alle kunst moet een innerlijk doorleven plaatshebben dat ernaar streeft zich uit te drukken in een bepaalde vorm. Gevoelsuitdrukking en vormgeving staan daarbij steeds in een bepaalde verhouding tot elkaar. Kunst geeft een mogelijkheid het leven te leren kennen en begrijpen op een intuïtieve manier. Kunstenaar is hij die een belangrijke menselijke levensinhoud in een blijvend aanschouwelijk werk vastlegt of op waarneembare wijze tot uiting brengt en zo ook aan anderen het doorleven van die inhoud mogelijk maakt.

De kunst is vrij, autonoom, zij stelt haar eigen wetten. Zij heeft haar eigen doeleinden. Haar doel is niet theoretisch (begripskennis van de wetmatigheid in natuur en mensheid) en ook niet ethisch (zedelijke beoordeling, verbetering van individu en mensheid, volksopvoeding) of religieus, maar zuiver esthetisch: aanschouwing van alles wat in het menselijke bewustzijn gegeven is. Vooral in dat onderdeel, dat zich van het woord bedient (poëzie in de ruimste zin), kiest zij ook het lelijke, dwaze en zedelijk slechte (b.v. in roman en drama, komedie en tragedie) tot haar onderwerp; niet om dat tot goed of kwaad te stempelen, maar om door de aanschouwing van die aldus gestempelde waarden het leven te verrijken. Decadent is de beschouwing die het genieten van schoonheid en het hebben van diepe artistieke emoties tot het enige en hoogste levensdoel maakt (estheticisme). De dichter die zijn kunst ernstig neemt, zal allerminst de normen van het praktisch leven willen afschaffen, want die geven hem de strijd, de conflicten, de bouwstof en de inhoud van zijn kunst.

Tussen genoemde factoren (gevoelsuitdrukking en vormgeving) bestaat een zekere rivaliteit. Op zichzelf is de elementaire, vaak zuiver reflectorisch-onwillekeurige drang naar gevoelsuiting onbeheerst, vormloos en slechts op expansie bedacht. Het streven naar vormgeving brengt noodzakelijk de bepaling met zich mee, niet elke uitdrukking zonder onderscheid toe te laten. Tot een indeling van de kunst kan men niet komen door uit te gaan van het wezen van het tot uitdrukking gebrachte. De begrippen van de afzonderlijke kunsten waren er eerder en zijn oorspronkelijker dan het samenvattende begrip ‘kunst’. De verschillende soorten van het uitdrukbare volgen uit voorwaarden die buiten het esthetisch gebied liggen.

Sommige zintuigen (reuk, smaak, tast) komen voor de kunst minder in aanmerking. Vanuit het standpunt van de zintuiglijke waarneming kan men de volgende indeling maken:

1. kunst voornamelijk bestemd voor het gezicht: bouwkunst, beeldhouwkunst, schilderkunst;
2. kunst voor het gehoor: poëzie en muziek;
3. kunst voor oog en oor: danskunst, toneelkunst; film.

Er zijn verschillende verbindingen mogelijk: b.v. zang (poëzie en muziek), opera (toneelkunst, schilderkunst, muziek en poëzie). Sommige Franse esthetici (o.a. M.Nédoncelle) staan een indeling van de Franse kunst voor waarbij de tasten spierzin niet langer worden uitgesloten. C.Lalo stelt zeven specifieke suprastructuren van de kunst voor: gehoor, gezicht, beweging, actie (toneel), constructie (met inbegrip van sculptuur), verwoording (poëzie en proza) en zinnelijkheid (erotiek, gastronomie, parfumerie).

Sommige kunsten (muziek, drama) vereisen een reproduktie van hun werken, bij andere is een objectief werk aanwezig, dat weliswaar ook innerlijk gereproduceerd moet worden om te kunnen worden begrepen en genoten, maar dat toch niet pas door de reproduktie tot werkelijkheid wordt. Het eerste is vooral het geval met de kunsten die het successieve uitdrukken, omdat haar werken steeds opnieuw in het leven moeten worden geroepen. De partituur of het gedrukte toneelstuk zijn immers slechts verwijzing naar een kunstwerk, potentiële kunstwerken, die de virtuoos, de acteur of voordrager nodig hebben om het kunstwerk te realiseren.

LITT: E.de Bruyne, Geschiedenis van de esthetica (1951–54); M.Dufrenne, Phénoménologie de l’expérience esthétique, l’objet esthétique, la perception esthétique (1953); A.Soreil, Introduction à l’histoire de l’esthétique française (1955); A.Nivelle, Les théories esthétiques en Allemagne (1955); M.Nédoncelle, Introduction à l’esthétique (1956); R.Bayer, Traité d’esthétique (1956); G.W.F.Hegel, Vorlesungen über die Ästhetik (heruitg. 1970); I.Kant, Kritik der Urteilskraft (heruitg. 1971); A.Hauser, Kunst und Gesellschaft (1973).