Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-06-2020

politie

betekenis & definitie

[→Gr. polis)], v.,

1. oorspronkelijk: staatszorg, m.n. het hele bestuur behalve defensie, financiën en justitie: en justitie; later beperkt tot ‘zorg voor de veiligheid’;
2. (staatkunde) thans nog wel in de betekenis van beleid: het handhaven van de — over het begraven en de begraafplaatsen;
3. het apparaat dat belast is met de zorg voor de openbare orde en veiligheid, alsmede de opsporing van strafbare feiten (e): militaire —; in samenst. ook ter aanduiding van andere taken van overheidszorg: bouw-, haven-, marktpolitie enz.;
4. ambtenaren en beambten met het genoemde toezicht belast: de geheime iemand voor de brengen; de hulp van de inroepen; de halen; met de — in aanraking komen, wegens politieovertredingen.

(e) Waar de naleving van gedragsregels niet meer vanzelf spreekt, ontstaat de behoefte aan een afzonderlijk politie-orgaan. In West-Europa omvatte de term ‘politie’ sinds de middeleeuwen echter veel meer dan tegenwoordig: vrijwel het hele binnenlandse bestuur, inclusief gezondheidszorg, toezicht op maten en gewichten enz. Nog gangbare woorden als ‘bouwpolitie’ en ‘politieverordening’ herinneren daaraan. De huidige vorm van de Ned. politieorganisatie dateert in grote trekken uit het begin van de 19e eeuw.

De Ned. Politiewet van 4.6.1957, Stb. 244, omschrijft de taak van de politie als de zorg voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde (d.w.z. de zorg voor rust, orde en veiligheid, en het voorkomen en opsporen van strafbare feiten), naast hulpverlening aan hen die deze behoeven. De burgemeester is hoofd van de politie in zijn gemeente wat betreft de handhaving van de openbare orde, terwijl de officier van justitie het opsporingsonderzoek leidt. Deze dubbele gezagsstructuur leidt in de praktijk soms tot moeilijkheden.

In ca. 700 kleinere gemeenten (meestal met minder dan 10000 inw.) wordt de politietaak uitgeoefend door het Korps Rijkspolitie, dat ca. 10000 man omvat en onder algehele leiding staat van de minister van Justitie. Het Korps is verdeeld in zeventien districten, op hun beurt verdeeld in groepen (een of meer gemeenten) en posten. Onder de Algemeen Inspecteur van het Korps ressorteren de Algemene Verkeersdienst, de Dienst Rijkspolitie te Water, de Dienst Luchtvaart en diverse opleidingsscholen. Aan de districten zijn bijzondere onderdelen verbonden op het gebied van recherche, verkeer e.d. In bijna 140 gemeenten (meestal met meer dan 25000 inw.) bestaat een zelfstandige gemeentepolitie, te zamen ruim 20000 man sterk, onder algehele leiding van de betrokken burgemeester. De omvang van de korpsen wordt vastgesteld door de minister van Binnenlandse Zaken, en varieert van ca. 30— 3000 man.

De gemeentepolitie is verdeeld in onderdelen met een wisselende mate van specialisatie: de surveillancedienst, inlichtingendienst, verkeersdienst, recherche, vreemdelingendienst, kinderpolitie, beheersdienst en (in Rotterdam) rivierpolitie. Mede doordat de afstand tussen burger en politie sterk is gegroeid (o.a. door het gebruik van motorvoertuigen), wordt steeds meer belang gehecht aan de wijk-, buurtof rayonagent. Een dergelijke agent oefent zijn — vaak zeer brede — taak uit in een hem toegewezen deel van de gemeente en kan dus dicht bij de bevolking staan. Op hem wordt dan ook in uiteenlopende gevallen een beroep gedaan, b.v. doordat andere onderdelen minder bereikbaar zijn. De Ned. politie heeft diverse soorten opleidingsinstituten. De Ned.

Politie Academie leidt de hogere politieambtenaren op. De kaderscholen verzorgen opleidingen voor brigadiers, opperwachtmeesters en adjudanten. Er zijn negen opleidingsscholen voor agenten van gemeentepolitie en wachtmeesters der rijkspolitie. Gespecialiseerde opleidingen worden gegeven aan de Rechercheschool, de verkeersscholen en de Opleidingscentra voor Mobiele Eenheden. Ook de uitrusting van de politie heeft een snelle ontwikkeling doorgemaakt. De politiemeldkamers hebben voortdurend contact met het dienstdoende personeel via mobilofoons en portofoons, waartoe diverse radionetten in stand worden gehouden, en er is een eigen telexnet.

De persoonlijke bewapening van de politieman bestaat uit een pistool en een wapenstok, maar de korpsen hebben ook karabijnen, traangasgranaten, waterwerpers en pantservoertuigen. Ook vliegtuigen en helikopters kunnen worden ingezet. De automatisering van politiële gegevensbestanden is in volle gang om een snelle en efficiënte taakuitvoering te bevorderen. Bijzondere taken zijn toebedeeld aan de binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) en aan andere diensten met politietaken ter handhaving van bijzondere wetten, zoals de Arbeidsinspectie en de Economische Controle Dienst. Daarnaast bestaat er een vrijwillige reservepolitie, die in tijd van oorlogsgevaar), buitengewone omstandigheden of rampen kan worden opgeroepen om de politie te helpen. In bijzondere gevallen kan de politie voorts de hulp inroepen van legeronderdelen, meestal de Koninklijke Marechaussee. Niet tot de politie hoort het snel groeiende aantal particuliere bewakings- en beveiligingsdiensten, die werkzaam zijn in grote winkels, bepaalde gebouwen, fabrieken enz.

In 1971 werd een regeringscommissaris benoemd, belast met de voorbereiding van een nieuwe Politiewet. De ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken spraken zich uit voor een uniform, maar gedecentraliseerd politieapparaat, dat gewestelijk zou zijn georganiseerd in overeenstemming met de plannen voor een nieuwe bestuurlijke indeling van Nederland. Naar verwachting zullen ca. 25 provinciale politiekorpsen ontstaan, aangevuld met enkele centrale diensten.

In België maakt men bij de taak van de politie onderscheid tussen de administratieve en de gerechtelijke politie. De administratieve politie heeft tot taak alle gepaste maatregelen te treffen ter bescherming en handhaving van de openbare orde en rust, zowel wat betreft de veiligheid van personen als van hun eigendommen; zij moet aldus verhinderen dat misdrijven gepleegd worden, en treedt derhalve steeds preventief op, doorgaans door de uitoefening van de reglementaire macht in politiezaken. Op de verschillende bestuursniveaus berust deze macht bij de regering, de provinciegouverneurs, de arrondissementscommissarissen en de burgemeesters. Wat de regering betreft, kent de grondwet aan de koning een algemene politiemacht toe, waardoor hij geldig de algemene besluiten uitvaardigt, die noodzakelijk zijn tot de handhaving van de openbare orde, gezondheid en rust.

De gerechtelijke politie heeft tot taak misdrijven vast te stellen, de bewijzen daarvan te verzamelen en de daders en medeplichtigen over te leveren aan de rechtbank.

Verscheidene wetten bieden de mogelijkheid om maatregelen te treffen in geval van binnenlandse onlusten. De wet van 19.8.1948 behandelt de prestaties van algemeen belang in vredestijd, ingeval van werkstaking; de tenuitvoerlegging van deze wet wordt verzekerd met de nauwe medewerking van de →paritaire comités. Het KB van 27.7.1950 somt een hele reeks maatregelen, bedrijven, nijverheidsen handelsinrichtingen en prestaties op die als levensbehoeften van de bevolking dienen te worden beveiligd ingeval van sociale geschillen en daaruit voortspruitende onlusten. Aan de andere kant geeft de wet van 12.5.1927 betreffende de militaire opeisingen aan de ministers van Binnenlandse Zaken en van Landsverdediging een zeer ruime bevoegdheid om particuliere bedrijven, personeel, prestaties en materiaal te vorderen ingeval van oorlog of daarmee gelijkgestelde omstandigheden.

Buiten de regering berust de reglementaire politiemacht in elke provincie bij de provinciegouverneur, en in elk administratief arrondissement bij de arrondissementscommissaris. De provinciegouverneur beschikt daartoe over de →rijkswacht. In geval van woelige samenscholingen, van oproer, of van gewelddadig verzet tegen de tenuitvoerlegging van wetten of wettelijke verordeningen, kan hij de hulp van de krijgsmacht inroepen.

Wat tenslotte de gemeente betreft, is de burgemeester het hoofd van de plaatselijke politie. Bij onvoorziene of rampspoedige gebeurtenissen, noodtoestanden, of ernstige verstoring van de openbare orde of rust in de gemeente, wordt de macht om in politiezaken reglementen uit te vaardigen uitgeoefend door de burgemeester alleen, in plaats van door de gemeenteraad. In geval van oproer of kwaadwillige samenscholingen, en wanneer de plaatselijke politie de toestand niet meester wordt, kan ook de burgemeester de hulp van de krijgsmacht inroepen. In →oorlogstijd kan de koning, op grond van de besluitwet van 11.10.1916, alle politiebevoegdheden van de provinciale en gemeentelijke overheden in zijn handen concentreren; deze bevoegdheden kunnen door de koning geheel of gedeeltelijk weer gedelegeerd worden aan de provinciegouverneurs en arrondissementscommissarissen, maar deze handelen in dergelijk geval als organen van het centraal bestuur.

LITT. J.W.Haarman, Gesch. en inrichting der politie in Nederland (1922); F.H.van der Burg, Preventieve justitie en plaatselijke politie (1961); J.H. Skolnick, Justice without trial (1966); F.Perrick, Naar een nieuw politiebestel (1968); E.E.Nordholt en P.Valkenburgh, Enige aspecten van de verhouding burgerij-politie (1970); J.Reiss, The police and the public (1971); A.J.Hoekema, Rechtsnormen en sociale feiten (1973); L.Veendrick en R.Jongman, Een onderzoek naar het aanhoudingsbeleid van de politie op straat (1976); N.H.E.van Helten, Politiewet e.a., taak en organisatie van de politie (1976); R.L.Bergsma, In verzekerde bewaring (1977).