m.,
1. aanleg, ontwikkeling en uitbreiding van steden, met de daarmee gepaard gaande problemen van esthetische, bouwtechnische, verkeerstechnische en economische aard (e);
2. (in ruimere zin) vormgeving van het fysieke milieu.
(e) ONTWIKKELING VAN DE WESTERSE STEDEBOUW. Bij de opkomst van de grote culturen in Mesopotamië, Egypte, Griekenland en het dal van de Indus ontstonden belangrijke bevolkingscentra, waarbij aanvankelijk nog slechts in beperkte mate sprake was van een bewuste vormgeving van het geheel. De Egyptische nederzetting Kahoen (ca. 2670 v.C.), bestemd voor de arbeiders die de piramiden bouwden, heeft een regelmatige plattegrond, die wijst op een weloverwogen plan. Door toedoen van Hippodamos van Milete (5e eeuw v.C.) ontstond in Priëne en Peiraeus een duidelijke planning. De stedebouwkundige inzichten van de Romeinen kwamen tot uiting bij de fora (markten) in Rome, de legerplaatsen (→castra) en de stichting van steden in de door hen veroverde gebieden. Hun aanleg kenmerkt zich door twee elkaar kruisende hoofdstraten, waaraan de overige straten parallel lopen, zodat een regelmatig patroon van rechthoekige bouwblokken ontstaat.
Vele middeleeuwse steden, voortgekomen uit een dorp bij kruisingen van land-of waterwegen, kregen een onregelmatige structuur. Voor de verdediging bracht men een houten omheining aan, later een stenen muur versterkt door torens en poortgebouwen. Hoewel men binnen de stadsmuren een vrij grote marge voor toekomstige uitbreidingen liet, ontstond door de gestage bevolkingsgroei toch vaak een overbevolking. Enkele middeleeuwse steden zijn als zodanig gesticht en bezitten een regelmatig stratenplan (→bastide; in Nederland b.v. Elburg, 1233).
De belangstelling voor de klassieke cultuur in de renaissance leidde weer tot een rechthoekig stadspatroon. De ontwikkeling van het geschut (15e eeuw) vereiste de aanleg van aarden verdedigingswallen, versterkt door bastions. Dit leidde tot steden met stervormige omtrek en een radiaal concentrisch of rechthoekig plan daarbinnen. Bekende voorbeelden in Nederland zijn Willemstad en Hulst, in België Mariënbourg.
In de barok kwam vooral het gevoel voor symmetrie tot uiting. Enerzijds was dit het geval in steden die vanwege de bevolkingsuitbreiding overgingen tot de aanleg van grachtengordels, die het nieuwe gebied omsloten, b.v. te Amsterdam, anderzijds kwam dit tot uiting bij de stichting van nieuwe steden door absolute vorsten. Zij worden gekenmerkt door grote pleinen met imposante gebouwen, waarheen brede wegen leiden die uitzicht op die hoogtepunten geven. Beroemde voorbeelden zijn Versailles (1661) en Karlsruhe (1715) waar de waaiervormig geplaatste assen samenkomen bij het paleis. Vooral de wijze van tuinaanleg is ook in later tijd gevolgd (b.v. G.E.→Haussmann).
In de 19e eeuw leidde de industriële revolutie in West-Europa tot een sterke trek van de plattelandsbevolking naar de steden. De verouderde vestingwerken werden ontmanteld. Omdat overheidsbemoeienis door leidinggevende kringen afgewezen werd, stegen de grondprijzen door speculatie sterk. Daardoor verslechterde de bouw: er ontstonden huurkazernes, eentonige en slechtgebouwde arbeiderswijken, soms met stinkende fabrieken ertussen. Het stadsbeeld leed sterk als gevolg van het dempen van grachten, het slopen van markante gebouwen e.d. Alleen in Engeland met zijn afwijkend grondexploitatiesysteem bleef ook in de grote steden het eengezinshuis overwegen, zij het in eentonige straten en vaak ondiepe woonblokken.
Reeds in de loop van de 19e eeuw werden door een aantal utopisten en hervormers, uitgaande van bepaalde sociale idealen, suggesties voor verbetering gedaan (o.a. F.M.C.Fourier). Pas rond 1900 kregen de ideeën van E.Howard aanhang. De →tuinstad, die hij propageerde, met eengezinshuizen met flinke tuin, zou ca. 30000 inwoners tellen en daarbij groot genoeg zijn om een zekere verscheidenheid van werkgelegenheid, sociale contacten en voorzieningen te bieden. In 1903 werd als eerste tuinstad Letchworth gerealiseerd.
Daarnaast ontwikkelde zich onder invloed van het werk van de Oostenrijker Camillo Sitte (*17.4.1843 Wenen, ♰16.11.1903 Wenen) een richting, die de stedelijke sfeer wilde behouden. Na de Tweede Wereldoorlog is men in Engeland gekomen tot grootscheepse realisering van een aantal nieuwe tuinsteden (→new towns), die echter het probleem van de voortgaande stedelijke concentratie en voorstedelijke groei niet heeft kunnen oplossen. De idee van de satellietstad met een evenwichtig samengestelde bevolking en eigen bestaansbronnen vindt ook op het continent steeds meer ingang, zij het ook dat de integrale toepassing van laagbouw daar gewoonlijk achterwege blijft.
In de jaren dertig werd rond de ideeën van de Congrès Internationaux d’Architecture Moderne door Le Corbusier, C.van Eesteren, W.Gropius e.a. kritiek op de toenmalige stedebouwkundige opvattingen uitgeoefend. Zij pleitten voor meer ‘openheid’ in de woonwijk, voor de toepassing van hoogbouw om meer open ruimte op de begane grond te winnen, en voor een meer functionele aanpak in plaats van een esthetische. De nadruk werd gelegd op de behoefte aan een sociaal en economisch gefundeerd programma als basis voor de stedebouwkundige plannen. Baanbrekend is in dit opzicht het algemeen uitbreidingsplan van Amsterdan (1934; Van Eesteren, Van Lohuizen).
Na de Tweede Wereldoorlog heeft vooral de wijkgedachte grote invloed gekregen: vorming van afgeronde wijken met eigen voorzieningen en een min of meer gevarieerde bevolkingssamenstelling. De wijk moet echter in open contact staan met de rest van de stad.
Opzienbarende plannen waren die voor het monumentale →Brasília van Lucio Costa en voor →Chandigarh in India, ontworpen (ca. 1951) door Le Corbusier met een strenge scheiding van woonen werkgebied.
DE SITUATIE ROND 1970-80. Tegenwoordig streeft men ernaar de stedebouwkundige plannen te baseren op resultaten van wetenschappelijk vooronderzoek, waarbij bestudeerd worden:
1. de topografie en het klimaat;
2. de bevolking en haar levenswijze;
3. de voorwaarden voor het scheppen van een optimaal fysiek milieu. Dit onderzoek komt tot stand in een teamverband van allerlei specialisten, m.n. demografen, sociologen, psychologen, hygiënisten, verkeersdeskundigen, architecten, stedebouwkundige ontwerpers en bouweconomen. Daarnaast moeten de doelstellingen vastgesteld worden; de voornaamste daarvan worden bepaald door de beleidsen bestuursorganen. Uit de doelstellingen volgt een programma, dat tot uitdrukking wordt gebracht in modellen die als richtlijn voor de afzonderlijke plannen worden gebruikt. Vervolgens wordt een planningsmodel ontwikkeld, dat wordt geconcretiseerd in het plan voor een bepaalde nederzetting of deel daarvan. Het derde stadium, de uitvoering van het plan, omvat het gereedmaken van het terrein, de wegenaanleg en verdere ontsluiting, de bouw van de woningen en de andere gebouwen, alsmede de tuinen parkaanleg. Voor periodieke herzieningen in verband met wijzigende omstandigheden is ruimte opengehouden. Bovendien wordt het steeds meer wenselijk geacht de bevolking meer te betrekken bij de planning.
Men maakt bij planning onderscheid tussen woongebieden, werkgebieden, voorzieningsgebieden en verkeersruimten. Men streeft ernaar drukke verkeerswegen en hinder veroorzakende bedrijven uit de woongebieden te weren. Gebieden met uiteenlopende functies dienen in het plan geïntegreerd te zijn in een samenhangende structuur, die een goede onderlinge bereikbaarheid garandeert. LITT. P.Lavedan, Hist. de l’urbanisme (3 dln. 1926-59); La Charte d’Athènes (Publ. des CIAM, 1941; 1957); L.Rodwin, The British new towns policy (1956); H.Rosenau, The ideal city (1959); E. Egli, Gesch. des Städtebaues (3 dln. 1959—67); L. Mumford, The city in history (1961); R.Bijlstra, Ned. stedebouw na 1900 (1965); E.N.Bacon, Design of cities (1965); G.Roseborough Collins en C.
Crasemann Collins, C.Sitte and the birth of modern city planning (1965); F.McHarg, Design with nature (1969); F.Choay, The modern city (1969); J. McLoughlin. Controlling the urban System (1970); D.Boas-Vedder, Het dynamisch groeiproces (1974); R.Fishman, Urban utopias in the 20th cent. (1977); E.Taverne, In ’t land belofte: in de nieuwe stad (1979).