bw.,
1. in alle kalmte, heel gewoon: ik ging — mijn gang;
2. zonder haast, rustig, niet gejaagd: doe het maar — aan;
3. onberoerd, onbewogen, onverschillig: iets — kunnen aanzien; iets — opnemen, zonder zich daarbij druk te maken;
4. ongestoord, op zijn gemak: — kunnen leven, stil, van zijn geld.