bn. en bw. (-er, -st),
1. door haast of onrust voortgedreven, haastig, onrustig, zenuwachtig: hij is altijd even (van de polsslagen) onrustig jagend, met versnelde kracht kloppend als teken van onrust, angst, drift, koorts; (van het gemoed en zijn aandoeningen) onrustig, angstig: het — gemoed van de misdadiger; gejaagde schuwheid; iets gejaagds hebben, blijken geven dat men gejaagd is;
2. bw., op een wijze die blijk geeft dat de persoon gehaast, onrustig, angstig, zenuwachtig enz. de handeling verricht: spreken.