Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

grap

betekenis & definitie

v./m. (-pen),

1. snaaks gezegde, kwinkslag: grappen vertellen; hij probeerde er zich met een van af te maken; je moet het niet zo hoog opnemen, het was maar een grapje, er werd niets kwetsends mee bedoeld;
2. iets vermakelijks: dat is lang geen -, daar valt niet mee te spotten, het is hoge ernst; guitenstreek: grappen uithalen; een flauwe -; (abstract) het aardige, grappige: de is eraf; uit (of voor) de —, zonder ernstige bedoeling, voor de aardigheid: ik zei het maar uit de laten we ons voor de — verkleden;
3. uiting van vrolijkheid of dartelheid, kluchtigheid: hij zit vol grappen; grapjes maken met de kinderen, met hen stoeien en schertsen; plagerij, onhebbelijk gedrag: schei nu uit met die grappen;
4. vermakelijk voorval, iets geks: je zult er grappen van beleven, vermakelijke, malle dingen van ondervinden; vaak ironisch: je zult er allesbehalve aangename ondervindingen opdoen;
5. (onaangenaam) geval, geschiedenis: die is me duur te staan gekomen.