Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

gebed

betekenis & definitie

o. (-en),

1. een godsdienstige handeling, waarmee de mens zijn gevoelens en verlangens tot uitdrukking brengt met de bedoeling om nader in contact te komen met de godheid (e): in neerknielen; een ootmoedig, vurig een bijeenkomst met — openen en sluiten; een (gebeden) ten hemel zenden; een verhoren; het des Heren, het onzevader; een huis des gebeds, een bedehuis; het uur des gebeds, de tijd waarop volgens een godsdienstig voorschrift gebeden wordt; in zijn gebeden iemand gedachtig (of indachtig) zijn, onder het bidden aan iemand denken, voor hem bidden;
2. (oneig.) dat is een zonder end, daar schijnt maar geen einde aan te komen;
3. (m.n.) de kerkelijk vastgestelde vorm van een gebed, het formulier waarnaar gebeden wordt of dat in bepaalde gevallen als gebed wordt uitgesproken: enkele canongebeden zijn door Rome officieel goedgekeurd; de liturgie van de Gereformeerde Kerken in Nederland bevat diverse gebeden; het gedeelte van de godsdienstoefening in de protestantse kerk, dat de predikatie voorafgaat of sluit, en waarbij de predikant met luider stem voor de gemeente bidt of het gebed uitspreekt.

(e) Het gebed onderstelt een zedelijke betrekking tussen de mens en de godheid. Bij de schriftloze en oude volken nadert de mens tot de godheid zoals men nadert tot een aards vorst: in deemoedige houding en met geschenken in de hand (→offer). Het gebed doet vaak een beroep op het medelijden of het rechtvaardigheidsgevoel of de ijdelheid van de god; zelfs komen bedreigingen voor, ingeval de god de wens van de bidder niet vervult (→magie). Bij vele volken is het gebed vooral een smeekgebed in nood; daarnaast kennen zij ook het dankgebed en de lofprijzing. Voorts kent men naast deze vormen het gebed als uiting van een levensgemeenschap met de godheid. Het draagt daar meer het karakter van een tweegesprek, dat zich of van bekende zinswendingen bedient of spontaan gevoerd wordt; ook in het christendom is het gebed de nadering tot God in het vertrouwen op wederkerigheid.

Naar de verschillende doeleinden onderscheidt men lofgebed, dankgebed, zoengebed en smeekgebed. M.n. in de →cultus kan het gebed ook bestaan uit het naspreken van oorspronkelijk door de god zelf gesproken machtige woorden. Men kan naar eigen inspiratie bidden ofwel een bestaand gebed bidden. Naar de vorm kan het gebed onderscheiden worden in mondgebed en inwendig gebed. Dit laatste wordt ook wel mystiek gebed genoemd; hier verstommen de woorden en wordt het gebed een vertoeven in de nabijheid en het schouwen van de godheid.

Het gebed kan op verschillende tijdstippen plaatsvinden: ’s ochtens bij het ontwaken, ’s avonds bij het slapen gaan, voor en na de maaltijd, tijdens een godsdienstoefening, op feesten, bij droeve en blijde gebeurtenissen. De godheid tot wie men zich richt, wordt min of meer persoonlijk gedacht.

De houding bij het gebed is zeer verschillend: op de grond liggend, met het voorhoofd de aarde aanrakende (islam), knielende (christendom), hurkende (India), staande met ten hemel geheven handen (Israël, Griekenland), ritmische bewegingen makende met het lichaam (islam), handenklappende, springende, dansende, met bepaalde houdingen van de vingers (Indië), de armen kruiselings voor de borst houdende, de handen vouwende enz. Niet al deze houdingen zijn in oorsprong en bedoeling duidelijk.

Belangrijk is de gelaatsrichting, d.w.z. de plaats waarheen de bidder zijn aangezicht wendt. In de islam is het Mekka, in de mithracultus de zon, voor de jood is het Palestina of Jeruzalem (Dan.6,11); de oude christenen baden gaarne met het gezicht naar het oosten (vandaar de oriëntatie van de kerken). Ook gebedswerktuigen dienen vermeld te worden: de rozenkrans in het boeddhisme, de islam en het rooms-katholieke christendom (om de concentratie te bevorderen), het gebedswiel bij de Tibetanen (om de krachten van de heilige woorden in beweging te zetten), de gebedsmantel en de gebedsriemen bij de joden. In vele godsdiensten is het overluid bidden de gewone vorm, gepaard met het eindeloos herhalen van verplichte formules van goddelijke oorsprong, in voorgeschreven houdingen.[prof.dr.D.J.Hoens] LITT. E.v.d.Goltz, Das Gebet in der ältesten Christenheit (1901); A.de Quervain, Das Gebet (1948); Th.Ohm, Gebetsgebärden der Völker und das Christentum (1948); J.Merkel, Gebete der Völker (1953); K.Rahner, Von der Not und dem Segen des Gebetes (4e dr. 1959); A.di Nola, Gebete der Menschheit (1963); K.Miskotte, De weg van het gebed (1965); F.Heiler, Das Gebet (6e dr. 1969); J. Peters (red.), Bidden nu (1971); O.Pesch, Das Gebet (1972); G.Stinissen en W.Stinissen, Bidden met het lichaam (1974); T.Oden, Ludieke vroomheid: groepstraining en gebed (1975); P.Penning de Vries, Gebed en leven (7e dr. 1976).