Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-06-2020

zelf

betekenis & definitie

I. aanw. vn. dat achter persoonsnamen en andere vn. zoveel betekent als: in eigen persoon; achter zaaknamen dient het om de gedachte op die zaak te vestigen: de meester — heeft het gezegd; ken u zelf; van zaken: het huis — is onbeschadigd, in onderscheiding van de rest; (fig.) zij was de beleefdheid zelve, zij was uiterst beleefd; zeg nou —, vind je ook niet?;

II. zn. o.,

1. de eigen persoon of het eigen wezen, identiteit (e): het bewustzijn van het eigen —;
2. (dieptepsychologie van C.G. Jung; in mystieke stelsels) de diepste, onderbewuste wezenheid van de ziel: het ik moet streven naar de kennis van het —,

(e) PSYCHOLOGIE. Het begrip zelf duidt aan dat de mens zijn eigen persoon niet alleen als subject beleeft, maar ook als object kan zien. De mens beleeft zichzelf als afgegrensd van de buitenwereld, en hij kan deze afgegrensde eenheid beschouwen: hij heeft een reflexief bewustzijn. Het dier mist deze mogelijkheid tot het nemen van distantie ten opzichte van zichzelf: het is alleen belevend subject. Bij de zuigeling ontbreekt ook het besef van de grens tussen zelf en buitenwereld; dit besef begint zich echter al snel te vormen. De mogelijkheid tot zelfbeschouwing ontwikkelt zich vooral in de puberteit. Bij psychosen zijn beide aspecten gestoord, ➝ zelfkennis.