Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

komen

betekenis & definitie

(kwam, is gekomen), onoverg. ww. duidt in het algemeen een beweging aan met betrekking tot haar doel of eindpunt, gezien van dit punt uit, soms ook in de richting van de beweging,

I. (gezien van het eindpunt uit)
1. na volbrachte beweging verschijnen op het punt waarop de beweging gericht was of dat althans op haar baan ligt, het tegengestel de van gaan: hij kwam aan de trein om mij af te halen; kom hier; je komt als geroepen; daar komt de boot de haven in; met een nadere bep. van de wijze hoe men komt: met de boot, per spoor, te voet —; met bep. van de richting van waar uit: die trein komt van Haarlem; uit school —; in de zin van aankomen: de gaande en komende man; er is een tijd van — en een tijd van gaan; ik zie hem liever gaan dan —; hij is er of hij komt er, hij bezoekt die plaats zeer druk; wie het eerst komt, het eerst maalt, wie het eerst ergens is, wordt het eerst geholpen; ze zullen je zien —!; je zult er afgewezen, afgewimpeld worden; (gew.) ik hoor (zie) je (al) —, ik heb je door, ik begin te begrij pen waar je heen wilt, wat je bedoelt; met een bep. van doel: ik kom u zeggen enz.; bij iemand — loge ren; zij komt om suiker, om die te halen of te kopen; ik kom om de hand van uw dochter, om die te vragen; bij zijn vrouw , gemeenschap met haar hebben;
2. (pregn.) op bezoek —; er — mensen vana vond; — jullie nog eens!; in een functie treden: er komt een nieuwe typiste;
3. verschijnen, zichtbaar worden: er kwam bloed uit zijn mond; voor den dag, in het licht —; uit de hoek—; voor de geest —; als be geleiding van een gebaar: hij kwam zó, maakte het gebaar dat ik nu doe;
4. ter aanduiding van een oorsprong, afkomst of oorzaak: er moet een kindje —, geboren worden; daar — ongelukken van, die vloeien daaruit voort; dat komt ervan, dat is het (onaangenaam) gevolg ervan; hoe, waardoor komt het dat ...?, wat is de oorzaak daarvan; hoe kom je zo bleek?, wat is de oorzaak dat je zo bleek bent?;
5. voortgebracht worden, het resultaat zijn: van wat ervan komt mag je een derde houden, wat de ver koop (enz.) oplevert; er komt niets van, het gebeurt niet, gaat niet door; het zal er nu toch van —, het zal nu gebeuren; afkomstig zijn: dat komt van zijn overgrootvader;
6. op, over iemand —, hem be schikt, toebedeeld worden; ten deel vallen: dat komt aan de erfgenamen;
7. (in passieve betekenis) ge bracht, gestuurd worden: er is een boodschap van Jan gekomen; zijn er brieven voor mij gekomen?; aangebracht worden: hier moet een luikje —; ge plaatst worden: je moet op een ander kantoor zien te —;
8. (van de tijd) aanbreken, verschijnen: de kermis komt maar eens in het jaar; de tijd zal —, dat ...; een bepaald punt in de tijd bereiken, zijn plaats vinden in de tijd, geschieden: aan alles komt een eind; er komt geen eind aan; in afwachting van de dingen die zullen; dat komt eerst, ook voor: dat moet vóórgaan;

II. (gezien in de richting van de beweging of zonder gedachte aan richting)

1. een punt, plaats of positie bereiken, daarheen op weg zijn: na een uur wande len kwamen we aan een dorp; bij elkaar —; (spr.) kom ik er vandaag niet, dan kom ik er morgen, spot tend gezegd van trage lieden; ergens bij kunnen —, het kunnen aanraken of grijpen; binnen, doordrin gen: er komt water in de boot; ik kan er met dat botte mes niet doorheen; (oneig.) ergens in —, er ver trouwd mee raken; ergens uit (kunnen) —, eruit wijs kunnen worden, tot een oplossing raken;
2. raken aan, terechtkomen, zich vastzetten: mijn arm kwam er bij ongeluk tegenaan; er is een vlek op gekomen;
3. (fig.) aan iets —; in het bezit ervan geraken; hoe kom je aan dat verhaal?, wie heeft je dat verteld enz.; hoe kom je eraan, erbij!, gezegd om iemands bewering te loochenen; aan de kost —;
4. bepaald punt of een nagestreefd doel bereiken door een ge heel fig. beweging: tot een keus, tot zekerheid —; ergens achter —; erbovenop —;er —, zijn doel berei ken, succes hebben; een heel eind — (met geld!), er (bijna) genoeg aan hebben voor een bepaald doel; er kunnen —, kunnen rondkomen, leven; ik kom er niet (bij het wisselen b.v.), ik heb niet genoeg (klein) geld om dat bedrag te bereiken;
5. met betrekking tot woorden en gedachten, tot een bepaald punt of tot een bepaald onderwerp vorderen: hoe ver ben je nu gekomen met die brief?; vervolgens kwam de spreker op ...; ter zake —; op een gedachte —; ergens niet op kunnen , het niet kunnen bedenken, zich niet herinneren; met betrekking tot handelingen: tot iets ertoe overgaan, het gaan doen;
6. een bepaalde toestand, een bepaald stadium bereiken: het is ver met hem gekomen; in andere omstandigheden —; in verzwakte opvatting in allerlei verbindingen (zie het hoofdwoord): in aanraking, in botsing, tot stand, in zwang — enz.; tot zichzelf —, weer meester over zichzelf worden, het bewustzijn herkrijgen; om het leven —, het verliezen;
7. reiken, zich uitstrek ken: hij komt maar tot mijn schouder; van bedragen, een bepaald cijfer bereiken: dat komt op f200, , ook voor: dat kost zoveel;
8. ter aanduiding van een toevoeging: er komt 15 % voor bediening bij; daar komt nog bij, dat ...;

III. (als beweging zonder gedachte aan eindpunt) zich bewegen, gaan rijden, varen enz.: er kwam een optocht langs mijn huis; er — veel schepen door die sluis;

IV.

1. als hulpww. van modaliteit om het toevallige of het beschiktzijn van een gebeurtenis aan te dui den, ook wel in verzwakte toepassing, alleen als omschrijving: het kwam te gebeuren dat ...; als ik hem eens te spreken kom; m.n. in de verbinding te sterven, te overlijden; (duur) te staan —;
2. als koppelww., worden: nu komt alles weer goed; hij kwam niet uitgepraat; er is een plaats vrij gekomen.