bn. en bw.,
1. van ernst vervuld: een ernstige stemming; ook van het uiterlijk en van uitingen: een — gezicht; kijken;
2. het werkelijk menend of werkelijk gemeend: hij zei dat volkomen —; bw.,een — mededinger, werkelijk als zodanig te beschouwen, waarmee men rekening moet houden; iets of iemand — nemen, opnemen, aanvaarden als wezenlijk zoals het of hij zich voordoet, als gemeend;
3. ernst opwekkend, daarmee gepaard of daaraan vervuld, niet licht op te vatten: een — verwijt; ernstige tijden; een — geval;
4. van ingrijpende en tevens bedenkelijke of onaangename aard: een ernstige ziekte; ernstige straffen; bw., in hevige en bedenkelijke mate: hij is — ziek; het toestel is — beschadigd.