Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 22-05-2020

Neus

betekenis & definitie

Zintuigorgaan aan de voorkant van een dier, ingericht voor de waarneming van vluchtige stoffen in de lucht of opgeloste stoffen in het water

Vrijwel alle dieren zijn in staat om geurstoffen in hun omgeving waar te nemen, met allerlei verschillende organen. Gewervelde dieren hebben een groeve of holte aan de voorkant van de kop die van binnen bekleed is met sensorische epitheelcellen die olfactorische receptoren op de celmembraan dragen waardoor ze gevoelig zijn voor chemische stoffen. De neuszenuw loopt direct naar de bulbus olfactorius van het telencephalon.

Zoogdieren hebben binnen de gewervelde dieren de beste reukzin. Het aantal genen dat codeert voor olfactorische receptoren is enorm. Bij primaten en de mens zijn echter veel van deze genen weer gepseudogeniseerd. De evolutie van scherpe reukzin bij zoogdieren ging gepaard met een prognathe snuit en de ontwikkeling van het secundaire monddak tussen neusholte en mondholte. Het binnenoppervlak werd vergroot met neusschelpen (conchae). Een apart gedeelte van het neusepitheel (vomeronasaal orgaan) specialiseerde zich in de waarneming van feromonen.

De neus heeft ook een belangrijke functie bij de warmteregulatie. Een lange neus kan koude ingeademde lucht opwarmen. Bij hoefdieren in een heet milieu lopen de venen van de neus in een tegenstroomnetwerk langs de halsslagader, zodat het bloed naar de hersenen afgekoeld wordt.

De mens kent veel variatie in de vorm van de neus. De Britse anatoom Arthur Thomson (1858-1935) stelde dat etnische groepen in koude en droge klimaten een lange en smalle neus hebben en mensen in een warm en vochtig klimaat een korte en brede neus. Kwantitatieve gegevens over neusvormen van personen over de hele wereld, gepubliceerd in 2017, geven inderdaad steun aan de gedachte dat neusvorm een klimaat-gedreven adaptatie kan zijn.