trek - zelfstandig naamwoord
1. lijn in het gezicht
♢ hij heeft de trekken van zijn vader
2. het verhuizen naar een ander gebied
♢ de trek van de wintervogels is begonnen
3. één keer zuigen aan een sigaret
♢ mag ik een trekje van je sigaret?
4. zin in eten
♢ Anna heeft geen trek vanavond
Algemene uitdrukkingen:
1. dat is erg in trek
[iedereen wil het hebben]
2. jij komt wel aan je trekken
[je krijgt je deel wel]
3. hij krijgt zijn trekken thuis
[hij wordt nu op zijn beurt ook gestraft]
4. ik vertel het in grote trekken
[in grote lijnen]
5. er zit geen trek in de schoorsteen
[de schoorsteen zuigt niet]
Zelfstandig naamwoord: trek
de trek
de trekken
het trekje
Gepubliceerd op 14-11-2017
trek
betekenis & definitie