trekken - onregelmatig werkwoord
uitspraak: trek-ken
1. met kracht naar je toehalen
♢ als je aan het touw trekt, gaat de deur open
1. de aandacht trekken
[zorgen dat ze je zien]
2. het toneelstuk trekt veel publiek
[veel mensen willen het zien]
3. dat trekt mij niet
[dat vind ik niet aantrekkelijk]
2. een tocht maken
♢ hij trekt deze vakantie door Frankrijk
3. verhuizen naar een ander gebied
♢ in de winter trekken de ooievaars naar het zuiden
4. verplaatsen door naar je toe te halen
♢ het paard trekt de wagen
1. een kies trekken
[hem eruit halen]
Algemene uitdrukkingen:
1. een conclusie trekken
[zeggen wat je mening over het onderwerp is]
2. een lijn trekken
[tekenen]
3. het trekt
[het tocht]
4. aan je trekken komen
[krijgen wat je nodig hebt of hebben wilt]
Onregelmatig werkwoord: trek-ken
ik trek
jij/u trekt
hij/zij trekt
wij/zij/jullie trekken
ik/jij/u/hij/zij trok
wij/zij/jullie trokken
hij heeft getrokken
de/het/een getrokken ....
trekkend, trekkende
Gepubliceerd op 14-11-2017
trekken
betekenis & definitie