opdonderen - regelmatig werkwoord
uitspraak: op-don-de-ren
1. weggaan (plat)
♢ wil je wel eens opdonderen!
Regelmatig werkwoord: op-don-de-ren
ik donder op (... ik opdonder)
jij/u dondert op (... jij opdondert)
hij/zij dondert op (... hij opdondert)
wij/zij/jullie donderen op (... wij opdonderen)
ik/jij/u/hij/zij donderde op (... ik opdonderde)
wij/zij/jullie donderden op (... wij opdonderden)
hij is opgedonderd
Synoniemen
oplazeren, oprotten, opsodemieteren
Gepubliceerd op 14-11-2017
opdonderen
betekenis & definitie