opdraaien - regelmatig werkwoord
uitspraak: op-draai-en
1. voorwaarts draaien
♢ als je de lamp een beetje opdraait, krijg je meer licht
2. er verantwoordelijk voor worden gesteld
♢ hij liet mij voor de schade opdraaien
Regelmatig werkwoord: op-draai-en
ik draai op (... ik opdraai)
jij/u draait op (... jij opdraait)
hij/zij draait op (... hij opdraait)
wij/zij/jullie draaien op (... wij opdraaien)
ik/jij/u/hij/zij draaide op (... ik opdraaide)
wij/zij/jullie draaiden op (... wij opdraaiden)
hij heeft opgedraaid
opdraaiend, opdraaiende
Gepubliceerd op 14-11-2017
opdraaien
betekenis & definitie