haan - zelfstandig naamwoord
1. mannelijke kip
♢ er loopt maar één haan tussen de kippen
1. zijn haan moet altijd koning kraaien
[hij moet altijd zijn zin krijgen]
2. die zijn zó fijn, ze doen 's zondags de haan onder de mand (TB)
[zodat hij niet met de kippen kan paren]
3. de gebraden haan uithangen
[veel geld uitgeven]
4. daar kraait geen haan naar
[niemand zal het opmerken]
Zelfstandig naamwoord: haan
de haan
de hanen
het haantje
Gepubliceerd op 14-11-2017
haan
betekenis & definitie