bel - zelfstandig naamwoord
1. apparaatje dat je laat klinken
♢ de bel gaat, doe de deur eens open!
1. iemand een belletje geven
[even opbellen]
2. belletje trekken
[aanbellen en hard wegrennen]
3. aan de bel trekken
[aandacht vragen voor een misstand]
4. de kat de bel aanbinden
[als eerste over een moeilijk onderwerp beginnen]
5. toeters en bellen
[overdreven toevoegingen]
2. doorzichtige bol, met lucht gevuld
♢ de kinderen mochten bellen blazen van zeepsop
Zelfstandig naamwoord: bel
de bel
de bellen
het belletje
Gepubliceerd op 14-11-2017
bel
betekenis & definitie