Synoniemen zoeken
Synoniem van bel
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
bel
bel - geheel van knop (of trekker), snoer (of ketting) en metalen halve bol die een geluid maakt wanneer een hamertje tegen de binnenkant van de bol tikt. Een fietsbel zit aan het stuur van een fiets. Wanneer een alarminstallatie in werking komt, hoort men een alarmbel. Bij een deur of voordeur vind je de huisbel, deurbel of, met een ouderwets woord, schel. Voor het bedienen van een trekbel moet aan een knop worden getrokken. Bij een drukbel druk je een knopje in.
Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Bel
Een hol, metalen voorwerp, dat klank geeft, wanneer de daarin bevestigde klepel tegen het metaal slaat. Eene klok is meestal vrij groot van omvang en heeft de gedaante van een stompen kegel, die van onderen open is. De schel is een kleiner klokvormig werktuig, waarin een klepel aangebracht is, die door aanraking der wanden geluid veroorzaakt; de bel is eigenlijk rond en klinkt door losse, daarin rammelende stukjes metaal. Een kinderbel (rammelaar), een narrebel. Deze onder¬scheiding wordt echter weinig in acht genomen. In verschillende plaatsen beslist het gebruik. De Rotterdammer b.v. spreekt altijd van bel; schel behoort daar tot den deftigen stijl. Zoo zegt men: de kat draagt een band met belletjes en de koeien op de bergen in Zwitserland hebben harmonisch gestemde klokjes aan den hals.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
bel
bel - zelfstandig naamwoord
1. apparaatje dat je laat klinken
♢ de bel gaat, doe de deur eens open!
1. iemand een belletje geven
[even opbellen]
2. belletje trekken
[aanbellen en hard wegrennen]
3. aan de bel trekken
[aandacht vragen voor een misstand]
4. de kat de bel aanbinden
[als eerste over een moeilijk onderwerp beginnen]
5. toeters en bellen
[overdreven toevoegingen]
2. doorzichtige bol, met lucht gevuld
♢ de kinderen mochten bellen blazen van zeepsop
Zelfstandig naamwoord: bel
de bel
de bellen
het belletje