Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

deur

betekenis & definitie

deur - zelfstandig naamwoord

1. schot waardoor je in een huis of in een ruimte komt
♢ doe de deur achter je dicht!
1. zo gek als een deur
[heel erg gek]
2. ze is net de deur uit
[net weg]
3. dat is niet naast de deur
[dat is ver weg]
4. een open deur
[iets wat iedereen al weet]
5. met de deur in huis vallen
[het meteen vertellen]
6. de deur plat lopen
[er heel vaak komen]
7. dat doet de deur dicht
[nu moet er iets aan gedaan worden]
8. niet samen door één deur kunnen
[elkaar niet kunnen verdragen]
9. dat staat voor de deur
[het is bijna zover]
10. iemand het gat van de deur wijzen
[zeggen dat hij moet vertrekken]
11. de deur uit zijn
[niet meer thuis wonen]
12. buiten de deur eten
[in een restaurant]
13. voor een gesloten deur staan
[niemand thuis treffen]

Zelfstandig naamwoord: deur
de deur
de deuren
het deurtje