(nis), functie van een organisme binnen een levensgemeenschap (biocenose). Naar de wijze waarop organismen in hun onderhoud voorzien, onderscheidt men primaire producenten, planteneters, vleeseters, alleseters en aaseters, maar ook verdergaande specialisaties zoals zaad-, grasen bladeters, muizen-, kevers-, spinneneters.
Elke soort vervult in de levensgemeenschap een speciale rol en neemt in dit ecosysteem een eigen plaats in: de niche. Dit leidt tot een aanzienlijke beperking van de concurrentie. Van de dieren die op het eerste gezicht dezelfde niche bezetten (muizeneters), jaagt de buizerd overdag en de bosuil ’s nachts. Aan de andere kant vindt men in verschillende biotopen overeenkomstige niches, die of door dezelfde of door verschillende soorten bezet worden. De Europese spreeuw, die insekten zoekt in de vacht van een schaap, bezet een overeenkomstige niche als de buffelpikker in Afrika.Ook voor planten gebruikt men het begrip niche. Zo zijn klimop en maagdenpalm bewoners van dezelfde niches in het eikenbeukenbos. Als twee verschillende plantesoorten ogenschijnlijk dezelfde niche bewonen, zoals de struikhei en de dophei, dan blijken er meestal toch kleine verschillen in hun milieu voor te komen: dophei groeit op wat vochtiger grond dan struikhei.
