Gepubliceerd op 01-12-2020

loofbomen

betekenis & definitie

eenstammige houtige planten met echte bladeren, waarvan de bladschijfbreedte een veelvoud is van de dikte. Loofbomen behoren tot de tweezaadlobbigen.

Vele vooral tropische soorten zijn altijdgroen, andere verliezen hun bladeren jaarlijks. Loofbomen onderscheiden zich van naaldbomen door de vorming van een echte vrucht, de bladvorm en door het gehele uiterlijk.In Oost-Europa komt vooral de zomereik voor, in streken met schralere grond soms in combinatie met den, ruwe berk, esp en zwarte els, en op voedselrijkere bodem te zamen met es, linde, iep, esdoorn en haagbeuk. In West-Europa kwamen vooral de zomer- en wintereik in combinatie met haagbeuk, berk en andere loofbomen voor in loofbossen totdat de mens ingreep. In Midden-Europa treft men de meest gunstige omstandigheden voor de beuk, die goed bestand is tegen schaduw en schadelijke insekten. Maar onder invloed van de mens heeft de beuk plaats gemaakt voor boomsoorten die meer licht nodig hebben, als eik, linde en haagbeuk. In gebieden waar de grondwaterstand tijdelijk hoog kan zijn, maakt de beuk plaats voor laaglandbomen, als wilgen en populieren. Verder van de rivieren, in gebieden die zelden worden overstroomd, groeien es, iep, Spaanse aak, haagbeuk en zomereik.

In streken met voortdurend hoge grondwaterstand overheerst vooral de zwarte els, mits er voldoende voedingsstoffen en zuurstof aanwezig zijn. Op een kalkarme bodem met zuurstofarm water komt de zwarte berk voor.

Loofbomen gebruikt men als beplanting van landschappelijk aangetaste terreinen, kunstmatige hellingen, afgravingen, vuilnisbelten en mijnstorten. Ook worden zij toegepast om een scherm te vormen tegen vorst, wind, brand, geluid, verontreiniging en een minder fraai uitzicht. In steden kan een beplanting met loofbomen een verademing zijn.

Het voortbestaan van loofbomen wordt van alle kanten bedreigd. In dichtbevolkte gebieden zijn bosontginningen en houtkap aan de orde van de dag. Luchtverontreiniging verkleint de kans op een gezond voortbestaan van de loofbomen en de daarmee samenlevende dieren.

< >