Gepubliceerd op 01-12-2020

landinrichting

betekenis & definitie

het projectsgewijs inrichten van delen van het landelijk gebied voor een nieuwe bestemming dan wel het meer geschikt maken ervan voor bestaande bestemmingen. Landinrichting wordt meestal in verband gebracht met de agrarische sector en vaak gelijkgesteld aan → ruilverkaveling.

Voor de landinrichting is een aanpassing van de Ruilverkavelingswet van 1954 noodzakelijk. Hoewel deze wet in vele gevallen nog een goede basis biedt, kent zij als instrument van landinrichting toch bepaalde beperkingen. Daarom is in nov. 1979 door de regering de ontwerp-Landinrichtingswet aan de Tweede Kamer aangeboden. Deze wet heeft ten doel regels te stellen met betrekking tot de inrichting van het landelijk gebied overeenkomstig de in het streekplan neergelegde ruimtelijke visie op dat gebied. Het beleid met betrekking tot de landinrichting is verder uiteengezet in de Oriënteringsnota Ruimtelijke Ordening, de Nota Landelijke Gebieden en het Structuurschema voor de Landinrichting.

In de agrarische sector heeft de noodzaak tot voortdurende opvoering van de arbeidsproduktiviteit geleid tot een ingrijpende herstructurering. Er heeft een sterke afname van het aantal arbeidskrachten in de landbouw plaatsgevonden, het aantal bedrijven verminderde sterk, de bedrijfsoppervlakte is vergroot en bepaalde produktieinrichtingen zijn uitgebreid; daarbij is een toenemende specialisatie en intensivering van het grondgebruik (bio-industrie of intensieve veehouderij) opgetreden.

De voorwaarden die de landbouw daarbij stelt zijn o.a. een goede waterbeheersing, ontsluiting en verkaveling. Voor een rationele en economische bedrijfsvoering wordt de noodzaak van grote, mechanisch bewerkbare kavels steeds dwingender. Voor veehouderijbedrijven is het bovendien van groot belang dat de grond bij de bedrijfsgebouwen ligt. Een goede ontwatering is zowel voor veeteelt als akkerbouw van belang In verband met de omvang van de veebezetting en het gebruik van zware landbouwwerktuigen. Het tankmelken stelt bovendien hoge eisen aan de ontsluiting en bereikbaarheid van de kavels. De Ruilverkavelingswet biedt in veel gevallen nog wel een goede basis om aan deze behoeften tegemoet te komen.

In de moderne ruilverkavelingen echter treden de landschappelijke, recreatieve, natuurwetenschappelijke en ecologische aspecten nadrukkelijker op de voorgrond dan in het verleden. Toch verschilt men van mening of de agrarische belangen hierdoor niet te veel worden beknot dan wel dat de genoemde aspecten te weinig aandacht krijgen. Omdat de Ruilverkavelingswet beperkingen kent ten aanzien van de verwerving van gronden voor niet-agrarische bestemmingen, kan men lang niet altijd tegemoetkomen aan alle grondbehoeften voor bedrijfsvergroting, openluchtrecreatie, natuur en landschap, stadsuitbreiding, bebossing e.d. Juist het veelzijdige karakter van de landinrichting maakt een goede onderlinge afstemming nodig van het landinrichtingsplan en de plannen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

De visie van de Regering op de landinrichting is neergelegd in het Structuurschema voor de Landinrichting, tot dusver het enige structuurschema dat in een wet, de Landinrichtingswet, wordt geregeld. Dit structuurschema is een bestuurlijk hulpmiddel bij de verwezenlijking van het landinrichtingsbeleid op de langere termijn en geeft het beleidskader waarbinnen de rijksoverheid initiatieven van andere, m.n. van de provinciale overheden, zal beoordelen.

Wanneer verscheidene maatregelen en voorzieningen voor allerlei belangen in een gebied in onderlinge samenhang worden uitgevoerd, is er sprake van integrale landinrichting. In de Landinrichtingswet komen naast ruilverkaveling (voor gebieden met overwegend agrarische belangen) ook andere vormen van landinrichting voor. Herinrichting kan worden toegepast voor gebieden waar naast land- en tuinbouw b.v. natuur- en landschapsbehoud een belangrijke rol spelen, of voor gebieden die bedreigd worden door oprukkende verstedelijking of die belangrijk zijn voor de openluchtrecreatie. De aanpassingsinrichting bedoelt de nadelige gevolgen voor de inrichtingssituatie op te heffen die het gevolg zijn van de aanleg van grote infrastructurele voorzieningen zoals autowegen, militaire oefenterreinen, bosaanleg en spaarbekkens.