Gepubliceerd op 01-12-2020

landijs

betekenis & definitie

ijsmassa die zich over een groot gebied uitstrekt, in tegenstelling tot een gletsjer, een langgerekte tong ijs in een dal. Op Groenland bereikt het landijs gemiddeld een dikte van wel 1500 m en op Antarctica zelfs van 2000-2500 m.

In het (geologische) verleden heeft het landijs, zoals uit vele verschijnselen blijkt, periodiek belangrijke uitbreidingen ondergaan. Bij de grootste uitbreidingen werd een oppervlak bedekt dat ongeveer driemaal zo groot is als door het huidige landijs en de huidige gletsjers bedekt wordt. Vooral in Noord-Europa, Noord-Azië en Noord-Amerika hadden zich grote ijskappen gevormd, die zich ver naar het zuiden uitstrekten.

De belangrijkste invloed van landijs in Nederland dateert uit het Pleistoceen, m.n. uit de Saale-ijstijd (voorlaatste glaciaal). Het landijs, afkomstig uit Scandinavië bereikte via de Noordzee Nederland en drong via de in noordwestelijke richting verlopende rivierdalen ver door naar het zuiden, waar de stuwwallen van MiddenNederland (Veluwemassief, Utrechtse Heuvelrug) werden gevormd. In een latere fase kwam het landijs tot de lijn Texel-Coevorden. Onder deze lijn ontstond een oerstroomdal door de gezamenlijke werking van het uit het zuiden aangevoerde rivierwater en smeltwater van het landijs. Dit oerstroomdal bevond zich ter hoogte van de huidige Overijsselse Vecht en liep vervolgens door de huidige Noordoostpolder in de richting van de Wieringermeer.

Weer wat later kwam het ijs alleen in het uiterste noordoosten van Nederland voor. Hierbij werd een oerstroomdal gevormd, waar zich nu het Hunzedal, ten oosten van de Hondsrug, bevindt.

De door het landijs afgezette keileem (Drents Plateau) is slecht waterdoorlatend. Door doorbreking van deze laag worden deze gronden beter gedraineerd.