Lexicon van de Psychologie

N. Sillamy (1965)

Gepubliceerd op 22-02-2023

DYSLEXIE

betekenis & definitie

leesblindheid. Gewoonlijk leert een kind van zes jaar zonder veel moeilijkheden lezen.

Maar talrijke intelligente scholieren (10% volgens Hallgren) slagen hierin niet. Aangezien zij het eerste schooljaar, waarin de kinderen leren lezen, moeten overdoen - sommigen blijven drie jaar achtereen in die klas alvorens bevorderd te worden naar de volgende klas -, stellen ze het geduld van hun opvoeders, die geneigt zijn hen als → zwakzinnigen te beschouwen, op de proef: zij lijden aan dyslexie. Hoewel gezond van geest, normaal begaafd, zonder enig zintuiglijk (bijziendheid, doofheid...) noch motorisch (verlamming aan de hand...) gebrek, zelden absent, slagen zij er, ondanks hun inspanningen en die van hun leermeesters niet in gemakkelijk vat te krijgen op de symbolische functie die het schrift heeft. Het ontbreekt hun geenszins aan goede wil en toch blijven ze lettergrepen door elkaar halen (karemaad in plaats van kameraad) en woorden en zinnen toetakelen (‘de volgende dag nam de houthakker zijn kinderen mee’ wordt: ‘de volgende dag man de hathoukker zijn kinreden mee’.) Slecht in schrijven, slecht in lezen, raken ze ontmoedigd, verwaarlozen ze de andere vakken en worden ze zwakke leerlingen. Niet alleen hun schoolleven, ook hun toekomst lijkt in gevaar; hun karakter en gedrag veranderen; sommige scholieren komen in opstand, anderen raken gedeprimeerd of worden onverschillig. Vanwege haar sociale en psychologische gevolgen is dyslexie één van de grootste opvoedkundige problemen.

Van de oorzaken van dit ‘sociale gebrek’ (J. Boutonnier) is nog weinig bekend, maar wel staat vast dat het niet samenhangt met een neurologische stoornis. Behalve gevallen waarin sprake is van een tegengaan van → linkshandigheid - dit bracht sommige schrijvers ertoe op te merken dat deze stoornis verband houdt met de hersenorganisatie, met een dominerende rol van de rechter hersenhelft -, constateerde men dikwijls moeilijkheden op het gebied van de laterale positie-bepaling en de tijd-ruimte-oriëntatie (d.w.z. weten wat links en rechts, hoog en laag, boven en beneden is.) Andere onderzoekers (Ajuriaguerra) menen dat het in wezen veeleer gaat om een gebrekkige studie-motivatie, om een ontbreken van intellectuele leergierigheid en om datgene wat een kind ertoe aanzet de wereld waarin het leeft, te willen leren kennen. Stuit men bij dyslexie vaak op affectieve factoren die samenhangen met tijd-ruimte organisatieproblemen, geen enkele van deze factoren vormt waarlijk een wezenlijke verklaring. Het gaat om een verschijnsel waarvan de oorzaken een complex karakter hebben; deze zijn deels van erfelijke, deels van affectieve en, voor een niet onaanzienlijk deel, van opvoedkundige aard; men heeft nl. geconstateerd dat al naargelang de leraar over meer ervaring beschikt, hij minder leerlingen in zijn klas heeft, die last hebben van dyslexie (Malmquist). In sommige gevallen treedt spontaan verbetering in omstreeks het achtste of negende jaar; in andere gevallen daarentegen heeft dyslexie ernstige gevolgen.

Heropvoeding is op iedere leeftijd mogelijk. Het doel ervan is niet weer leeslessen te geven, maar het denksysteem van de scholier te veranderen. Eerst moet men hem d.m.v. geschikte oefeningen, die bestaan uit het werken met mobiele lettertekens (om te laten zien dat klanken veranderen bij verandering van plaats: Co, Oc, AB, BA...) of uit ritmische oefenstof, leren tijd en ruimte te ordenen. Maar zonder de medewerking van ouders en leerkrachten, die de oefeningen moeten laten herhalen en de houding van de kinderen moeten veranderen, is elke heropvoeding gedoemd te mislukken. In plaats van de scholier te kwellen en zich misprijzend over hem uit te laten, moet men zijn onrust verminderen door hem aan te moedigen en zijn zelfvertrouwen te hergeven. Beter dan welke heropvoeding ook is het echter dyslexie te voorkomen.

Dit is mogelijk als men het kind niet te vroeg de leeskunst laat bijbrengen (niet vóór het zesde jaar) en, zo er zich stoornissen voordoen, men niet lijdelijk toeziet dat deze verergeren. Wanneer een jonge scholier er na de eerste twee maanden niet in slaagt de moeilijkheden die hij ontmoet te overwinnen, is het nuttig over te gaan tot een psycho-pedagogisch onderzoek, waarbij specialisten de → intelligentie controleren, stoornissen in het gevoelsleven opsporen, de diagnose van de dyslexie preciseren en, zo nodig, tot heropvoeding overgaan. → Alexie.