Lexicon van de Ethiek

Jean Pierre Wils (2007)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Ethiek

betekenis & definitie

Ethiek is de filosofische of theologische theorie van het morele handelen, oftewel: van het menselijk handelen gerelateerd aan de twee basis-verschillen juist/verkeerd en goed/kwaad. In dit lemma worden vier onderscheidingen voorgesteld die de ethische reflectie verdere invulling geven.

Deontische logica
De deontische logica is de theorie van het gebruik van logische operatoren met betrekking tot praktische begrippen en oordelen. Vaak is er ook sprake van een ‘normenlogica’ of van een ‘normatieve logica’. Normatieve of deontische uitdrukkingen (‘geboden’; ‘verboden’; ‘toegestaan’) worden in het vocabulaire van de logica ingevoerd, en tussen deze uitdrukkingen worden logische operaties voltrokken. De deontische logica, die vooral door Von Wright is ontwikkeld, geldt als een sterke basis tegen het non-cognitivisme in de ethiek.

Meta-ethiek
De meta-ethiek is de theorie en de analyse van de betekenis van morele begrippen, concepten, principes en theorieën. Gebruikelijke oppositieparen zijn ten eerste: descriptivisme en prescriptivisme. Het descriptivisme vat morele uitspraken op als beschrijving van morele fenomenen; het prescriptivisme daarentegen als oordelen die iets willen voorschrijven of aanbevelen en daarvoor proberen gronden aan te geven.

Een tweede onderscheid is dat tussen cognitivisme en non-cognitivisme. Cognitivistische theorieën stellen dat morele uitspraken kennispretenties hebben en dus juist of verkeerd kunnen zijn; het non-cognitivisme stelt daarentegen dat morele uitspraken uitspraken zijn waarin iets wordt aanbevolen of voorgeschreven, zonder waarheidspretentie en zonder de mogelijkheid om de waarheid ervan vast te stellen.

Het cognitivisme wordt vaak ‘realisme’ genoemd: het gaat uit van het bestaan van morele fenomenen, die object kunnen zijn van een waarheidsdiscours. Het objectivisme, dat stelt dat er objectieve redenen tot handelen bestaan, die onafhankelijk zijn van het persoonlijke standpunt, is een cognitivistische positie. Daarentegen is het emotivisme een non-cognitivistische positie, die stelt dat morele uitspraken expressief van aard zijn; ze geven uitdrukking aan gevoelens. Naturalistische theorieën stellen dat morele begrippen verwijzen naar niet-morele, natuurlijke eigenschappen van dat ‘wat het geval is’. Daartegenover staat het intultionisme, dat stelt dat morele oordelen geen betrekking hebben op natuurlijke eigenschappen die ook anders dan door een morele intuïtie zouden kunnen worden vastgesteld; volgens het intuïtionisme zijn morele kwaliteiten niet analyseerbaar en zelf-evidentieel.

Tot slot kan onderscheiden worden tussen internalisme en externalisme. Volgens intemalistische theorieën impliceert de erkenning van de juistheid van een moreel oordeel noodzakelijk de motivatie om overeenkomstig dat oordeel te handelen; het externalisme stelt daarentegen dat tussen morele opvattingen en motieven tot handelen slechts een contingente relatie bestaat.

Normatieve ethiek
In de normatieve ethiek worden theorieën omtrent handelingen of handelingstypes ontwikkeld onder het opzicht van juist/verkeerd en goed/kwaad. Normatieve ethiek is beduidend ruimer dan een ‘normen-ethiek’ of ‘ethiek van normen’. Gebruikelijke onderscheidingen zijn de volgende:

a) Volgens een teleologische ethiek zijn morele handelingen (en hun funderingen) gebaseerd op en gerelateerd aan een moreel doel (‘telos’). Deze doelen zijn natuurlijk omdat zij gerelateerd zijn aan ‘natuurlijke’ processen, aan ‘antropologische’ constanten of aan waarden, of gebaseerd zijn op de inzichtelijkheid en redelijkheid van doel-intenties. Als voorbeelden kunnen worden genoemd: een eudamonistische ethiek (ethiek van het geluk of van het goede leven), een perfectionistische ethiek (ethiek van de ‘vervolmaking’), een axiologische ethiek (ethiek van ‘waarden’), of een deugdethiek (ethiek van het ‘karakter’ en van morele ‘houdingen’). Deze onderscheiden benamingen staan niet zozeer voor afzonderlijke theorieën, maar zijn nauw aan elkaar verwant en leggen slechts de nadruk op verschillende aspecten.
b) Een consequentialistische ethiek is ook een soort van teleologische ethiek, maar kan niettemin van de hierboven aangeduide theorieën worden onderscheiden door de nadruk die zij legt op de gevolgen, de ‘consequenties’ die handelingen hebben en vooral door de bepaling van het doel als de maximalisatie van een niet-moreel goed (bijvoorbeeld genot, lust). Het voorbeeld bij uitstek van een consequentialistische theorie is de utilitaristische (of utilistische) ethiek, die stelt dat een handeling juist is wanneer zij goede, dit is nuttige gevolgen heeft. Binnen het utilisme worden verschillende richtingen of posities onderscheiden: het geluksutilitarisme stelt dat de gevolgen worden beoordeeld naar de mate waarin zij het duurzame geluk van de persoon optimaliseren; het preferentie-utilitarisme neemt daarentegen de preferenties of voorkeuren van de persoon als criterium; en het negatief-utilitarisme stelt dat het erom gaat dat het lijden zoveel mogelijke (en voor zoveel mogelijk wezens) wordt verminderd. Een ander onderscheid is dat tussen act- en regel-utilisme. Het act-utilisme stelt dat een handeling geboden is als zij - vergeleken met een concreet handelingsalternatief - de beste gevolgen heeft voor iedereen; het regelutilitarisme daarentegen zoekt eerder naar de regel, die - vergeleken met een alternatieve handelingsregel - ‘in de regel’ de beste gevolgen heeft voor iedereen. De zogenaamde ‘ethiek van het egoïsme’ kan ook als een consequentialistische ethiek worden opgevat; zij stelt dat handelingen, waarvan de gevolgen voor mij nuttig zijn, zijn geboden of geoorloofd.
c) Volgens een deontologische ethiek kunnen morele handelingen op zichzelf beschouwd (in zichzelf, intrinsiek) juist of verkeerd zijn, onafhankelijk van de gevolgen. Juist zijn handelingen wanneer zij zich aan bepaalde strikte eisen beantwoorden. De gevolgen van een handeling zijn pas in tweede instantie, bijvoorbeeld bij de toepassing van handelingsregels, van belang. Belangrijke voorbeelden van deontologische theorieën zijn de volgende. De kantiaanse ethiek stelt dat handelingen om moreel te zijn, nooit een mens geheel mogen instrumentaliseren, of dat ze de waardigheid van de persoon (als doel op zich) moeten erkennen; morele handelingen zijn universaliseerbaar. De ethiek van de ‘erkenning’ stelt dat morele handelingen de andere persoon als gelijkwaardige partner respecteren. Een contractualistische ethiek vat morele regels en principes op als het resultaat van een overeenstemming (een quasi-verdrag) tussen rationele personen Een ethiek van ‘rechten’ acht rechten moreel primair en fundamenteel, onafhankelijk van maatschappelijke erkenning en nut. De communicatieve ethiek, of ‘ethiek van het discours’ betoogt dat morele handelingen worden gelegitimeerd door consensus en door universaliseerbaarheid.
d) Een contextualistische ethiek stelt dat morele handelingen worden gelegitimeerd door de omgeving of context waarin zij plaatsvinden. Belangrijke voorbeelden zijn de communitaristische ethiek (morele handelingen zijn gebaseerd op de particuliere waardenconsensus van een collectief), een coherentistische ethiek (morele handelingen moeten over een interne en een externe, op de buitenwereld gerichte coherentie beschikken), een hermeneutische ethiek (morele handelingen zijn het resultaat van een zelfverstaan van de handelende persoon, gerelateerd aan concrete betekenissen van het handelingsobject en van de handelingscontext), en de narratieve ethiek (morele handelingen worden geconfigureerd in verhalen of ‘narratieven’, die vaak een sterk biografisch of identiteitsvormende achtergrond bezitten.

Deze onderscheidingen zijn niet steeds scherp van elkaar te onderscheiden. Tussen de verschillende concepten van de normatieve ethiek zijn overlappingen en combinaties mogelijk. Ieder concept kent diverse principes, regels en normen. Ook de meta-ethische opvattingen worden in veelvuldige combinaties met normatief-ethische concepten aangetroffen.

Gebiedsethieken en toegepaste ethiek
Gebiedsethieken, ‘speciale ethieken’ of ‘toegepaste ethieken’ zijn theorieën van het morele handelen betreffende specifieke handelingsdomeinen en -problematieken. Inmiddels is het begrip ‘toegepaste ethiek’ minder gebruikelijk geworden, omdat het ten onrechte een relatief simpele ‘toepassing’ van normen en principes op praktische ‘gevallen’ of ‘situaties’ suggereert. Het concept van de ‘speciale’ of ‘gebiedsethiek’ wijst op de complexiteit van concretiseringen van principes of regels. Het vinden van een adequate handelingsregel in een concrete situatie is vaak niet zozeer een kwestie van ‘toepassing’ dan wel van creativiteit en prudentie. Belangrijke voorbeelden zijn: de medische ethiek (opnieuw gespecificeerd in medische deelproblematieken zoals stervensethiek, ethiek van de abortus provocatus, ethiek van de zorg, et cetera), ethiek van de genetica, dierethiek, feministische ethiek (hoewel men kan betwisten of het hier slechts over een ‘gebiedsethiek’ gaat), ethiek van de seksualiteit, economische ethiek, ecologische ethiek, politieke ethiek, media-ethiek, milieuethiek, enzovoort.

De hier gebruikte onderscheidingen zijn niet volledig. Bovendien bestaat er nog steeds discussie over de definities van verschillende begrippen. Toch weerspiegelen deze onderscheidingen en hun definities een zekere consensus in het ethische discours.

Literatuur
Arrington, R. L., Western Ethics. An Historical Introduction, Oxford, 1988.
Düwell, M. e.a., Handbuch Ethik, Stuttgart/Weimar, 2002. Hancock, R. N., Twenty Century Ethics, New York/ London, 1977,
Hintjes, J., Analytische ethiek. Een kritische introductie, Montalcino, 1997,
Kutschera, F von; Grundlagen der Ethik, Berlijn/New York, 1999.
Ott, K., Moralbegründungen. Zur Einführung, Hamburg, 2001.
Wolf, J-C, R Schaber, Analytische Moralphilosophie, Freiburg/ München, 1998.
Wright, G.H., Norm and Action. A Logical Inquiry, Londen, 1963.

(J-P. Wils)