Lexicon van de Ethiek

Jean Pierre Wils (2007)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Dubbel effect

betekenis & definitie

Handelingen kunnen naast een goed gevolg tegelijkertijd ook een slecht gevolg hebben. De leer van het dubbele effect richt zich vooral op de vraag onder welke omstandigheden goede of kwade gevolgen kunnen worden getolereerd.

Afweging van kwalijke effecten
De leer van het dubbel effect is op het eerste gezicht onderdeel van een consequentialistische redenering. Het gaat hier over de vraag welke gevolgen of effecten van handelingen getolereerd kunnen worden. Toch zou het verkeerd zijn deze leer als een voorloper van huidige consequentialistische benaderingen in de ethiek op te vatten. Vooral in de moraaltheologische traditie, maar ook in niet-theologische, deontologische moraalopvattingen heeft de leer van het ‘dubbel effect’ een andere inkadering. De drie kenmerken van een morele handeling worden traditioneel omschreven in termen van ‘intentie’ (beoogd doel), ‘aard’ (wezen van de handeling) en ‘omstandigheden’. De ‘effecten van een handeling’ zijn onderdeel van het laatste element, van de ‘omstandigheden’ dus. In het centrum van deze traditionele leer staat echter de ‘aard’ of het ‘wezen’ van de handeling.

Terwijl in consequentialistische ethieken de gevolgen van een handeling haar morele kwalititeit bepalen, is dit in de leer van het ‘dubbel effect’ niet het geval. Dit wordt onmiddellijk duidelijk wanneer de vier beperkende stelregels die deze leer vooronderstelt, worden genoemd. (1) Een handeling die ‘op zichzelf verkeerd’ (intrinsiek kwaad) is, is altijd verboden. (2) Een kwaad effect is alleen dan toegestaan, wanneer de betreffende handeling tegelijkertijd een goed of tenminste een moreel neutraal effect beoogt en de handelende dit effect ook bedoelt. (3) Het kwade effect kan slechts dan worden getolereerd, wanneer dit effect secundair (onvermijdelijk) is en niet wordt opgevat als een middel om het goede doel te bereiken. (4) Het kwade effect kan slechts dan worden getolereerd indien het goede effect op geen andere manier kan worden bereikt en het goede effect groter is dan het niet-geïntendeerde negatieve effect.

Deze leer valt of staat blijkbaar met de opvatting die in de eerste stelregel wordt verwoord: er bestaan ‘in zich slechte handelingen’ (intrinsiek kwaad). Maar wat zijn ‘intrinsiek kwade’ handelingen? Wie tussen doodslag en moord wil onderscheiden moet de ‘intentie’ of bedoeling van de dader achterhalen. Waardoor ‘intrinsiek kwade handelingen’ gekenmerkt worden, is in de geschiedenis van de ethiek altijd al omstreden geweest. Zo werd bijvoorbeeld foltering lang niet altijd tot de categorie van deze daden gerekend en zelfs vandaag bestaat hier geen echte consensus over. Dat seksuele handelingen mét voorbehoedsmiddelen tot deze categorie behoren, is deel van de officiële leer van de katholieke kerk, maar voor de rest een marginaal standpunt. Blijkbaar is het predikaat ‘op zichzelf slecht’ geen natuurlijk predikaat maar het gevolg van een ethische interpretatie en fundering. De tweede stelregel is eveneens lastig, want hoe kan de bedoeling van de handelende persoon (ook door hem zelf) worden achterhaald? Hier gaat men op zoek naar een niet uitsluitend subjectieve bedoeling, maar naar een ‘objectieve’ bedoeling die men uit het handelen van de betreffende persoon moet (en kan) reconstrueren. De derde stelregel vooronderstelt dat wij kunnen duidelijk maken dat het kwade effect niet kon worden vermeden. Dit kan in veel gevallen zonder al te grote problemen worden aangetoond. De laatste stelregel vereist dat er zwaarwegende redenen bestaan om het kwade effect te kunnen accepteren. Het ‘goede effect’ moet het kwade effect duidelijk overstijgen. Deze laatste regel verlangt dat er een redelijke ‘proportionaliteit’ tussen de twee effecten bestaat.

De betekenis van deze aloude leer ligt enerzijds in de duidelijk afwijzing van iedere vorm van instrumentaliteit en van radicaal consequentialisme in de ethiek. Anderzijds hebben wij hier te maken met een afwegingsmodel dat elementen bevat die ook vandaag nog geldig zijn.

Literatuur
May, W.E., ‘Doublé effect’, in: W.T. Reich (ed.), Encyclopedia ofBioethics, New York, 1978.
Welie, J. V M., ‘De leer van het dubbel effect 1: Met de beste bedoelingen...’, in: Tijdschrift voor Gezondheidszorg & Ethiek, vol. 6, 1996, nr. 2, pp. 34-39.

(J-P. Wils)