Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

GEMEENSCHAP

betekenis & definitie

betekent in het algemeen deelgenootschap aan eenzelfde goed (bijv. gemeenschap van goederen in het huwelijk). Sociologisch wordt er iedere menselijke groepering mee aangeduid.

Er zijn vele samenlevingsvormen; de mens toch is sociaal van aard; wat zeggen wil dat hij door de natuur - of beter door de Schepper niet gedacht is als een geïsoleerd levend wezen, maar als lidmaat van de gemeenschap der mensen in velerlei verbanden op alle terreinen van zijn streven en werken. Dit blijkt daaruit dat hij zich over de gehele linie slechts langs de weg van geven en ontvangen kan ontwikkelen.

Niet dat de eenling-mens daarbij zijn zelfstandigheid verliest; ook niet dat hij alleen vanuit de gemeenschap kan worden begrepen; het „wij”verschijnsel heft het ,,ik” niet op, fundeert dit ook niet. Maar het „ik” vormt met andere gelijkgeaarden het „wij” der menselijke gemeenschappen en vindt dan daarin tegelijk zijn hoogste voltooiing.

De eenling is aan het gemeenschapsdoel ondergeschikt, maar niet als middel tot het doel, hij is het slechts als onderdeel van een geheel aan dat geheel, zonder verlies echter van zijn eigenheid; het geluk van een eenling wordt niet geschaad doch integendeel verhoogd doordat hij het met anderen gezamenlijk beleeft; wel kan deze ondergeschiktheid een beperking in goederen en vrijheden, die slechts middel zijn tot dat geluk, tot gevolg hebben.Meer in het bijzonder wordt vooral sedert Tönnies onder gemeenschap in tegenstelling tot het begrip georganiseerd verband of maatschappij (Gesellschaft) die menselijke groep verstaan, waarbij niet zozeer een georganiseerd doelstreven heerst als wel een spontaan samengaan in het gezamenlijk beleven van de een of andere waarde zonder bewuste doelstelling of keuze van middelen, bijv. een buurtschap, een natie, een maatschappelijke stand, een kunstgroep enz. Beide vormen van groepering sluiten elkaar overigens niet uit, zijn veeleer altijd meer of min verbonden, zij het dat hier het ene, daar het andere type overheerst. Een gemeenschappelijke waardebeleving is vooreerst de grondslag van elk georganiseerd streven, maar verder is zij ook datgene, wat dit laatste bekroont en afsluit, nl. het gemeenschappelijk bezitten en beleven van het bereikte doelgoed. Voorbeelden van dit bezit in groepsverband zijn bijv. een welvarend volk, een wetenschapsgroepering die haar objecten heeft verwerkt en verworven, een onderneming, die zich verheugt in de verkregen resultaten.

Deze gemeenschapsgedachte speelt bijzonder op het sociaal-economisch terrein, in de sector van het bedrijfsleven heden-ten-dage een rol. Men ziet nl. in een onderneming niet enkel een georganiseerde vorm van samenwerking, waarbij de onderscheidene krachten gezamenlijk gericht zijn op het tot stand brengen van het product en het bereiken van een voldoend hoog winstcijfer als bron van aller inkomen, maar daarnaast ook een samengaan en samenleven van mensen, die op vele manieren, bijv. door gelijksoortigheid van werk, eenheid van plaats, eendere levenscondities, doorlopend herhaald contact, verbonden zijn en tussen wie daarom voorzover strijdverhoudingen dit niet verhinderen van nature en op dat specifieke terrein een zekere levenseenheid ontstaat; deze dient te worden erkend en ontwikkeld, wil zij voor de gezonde ontplooiing van de persoonlijkheden der deelhebbenden, voor hun geluk én voor het resultaat van het werk vruchtbaar zijn. Van dit inzicht zal dan de ganse verhouding van hoger en lager gestelden in de onderneming een humaniserende invloed ondergaan.

De gemeenschap der mensen strekt zich naar de katholieke leer ook tot het bovennatuurlijke terrein uit; de verlosten vormen als leden van het mystieke Lichaam van Christus een geheimvolle levenseenheid, de Kerk in haar verschillende geledingen. Naar Gods bedoeling staat bij het Verlossingswerk dit geheel, de gemeenschap van alle verlosten in Christus voorop, want zij, de Kerk, is Christus’ Bruid. Ook in de tijd der voleinding staat deze gemeenschap, d.i. het ganse koor der gezaligden, in Christus tot eenheid verbonden en met de „koren der Engelen” verenigd, als „zegevierende Kerk” voor de troon Gods (zie ook Gezin, Maatschappij, Gezag, Gemeenschap der heiligen, Eschatologie). F. w.