in de katholieke theologie veelal in verband gebracht met genade (hoewel ook daar de tegenstelling zonde genade geen onbekendheid geniet), is dat geheel van volkomenheden, dat als onvervreemdbaar bezit van de mens in al diens heilssituaties wordt teruggevonden en daarom door de genade altijd als aanwezig verondersteld wordt (de genade veronderstelt de natuur). In bredere zin kan men er ook onder verstaan het onvervreemdbaar bezit van heel de geschapen werkelijkheid, zoals geschiedt wanneer het wonder bepaald wordt als een gebeuren, dat de krachten van heel de natuur te boven gaat.
Er is echter groot verschil in de wijze waarop de kosmische natuur zich verhoudt tot de wonderwerken Gods en de wijze waarop de menselijke natuur zich verhoudt tot de genade. Want terwijl de kosmos niet op de wonderwerken gericht staat als op haar hoogste natuurvoltooiing, is dit juist wel het geval bij de mens, die in de genadevolle schouwing Gods de hoogst mogelijke vervulling vindt van zijn natuurlijk Gods verlangen ». Daarom raakt de genade de menselijke natuur zelve in haar eigen sfeer, zodat deze door bovennatuurlijke verheffing niet slechts tot hoger adeldom verheven wordt (nl. tot deelhebbing aan goddelijk leven), doch ook in eigen natuursfeer tot volmaakter ontwikkeling komt. Zo kunnen de heiligen ook geëerd worden als toonbeelden van gave menselijkheid, zoals Jesus geprezen is als de geniaalste der mensenkinderen (zie Genade, Bovennatuurlijk, Natuurstaat).
j. c. G.