Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

SOCIAAL

betekenis & definitie

in de meest gangbare betekenis van het woord (zoals in: het sociale vraagstuk, het ministerie van Sociale Zaken, sociaal werker) staat gelijk met „maatschappelijk” en beklemtoont met name de verbondenheid der grote maatschappelijke groeperingen: arbeiders en werkgevers, in de ene moderne maatschappij. Deze betekenis is derhalve vrij nieuw:zij is ontstaan in de 19de eeuw als reactie op individualistische ongebondenheid met name in het sociaal-economische leven.

Aan sociaal zit daarom feitelijk de bijbetekenis vast van maatschappelijke gebondenheid. Deze bijklank laat het socialisme stelselmatig domineren.

De ware betekenis van sociaal de echte zin van het sociale leven van de mens — kan het socialisme ons daarom moeilijk leren, omdat het als historische reactie te ver gaat in de beperking der menselijke vrijheid.Persoon staat feitelijk wel vaak tegenover gemeenschap , individueel (individualistisch) tegenover sociaal, individualisme tegenover socialisme. Maar deze feitelijke toestand en feitelijke ideologieën mogen ons niet doen vergeten, dat de persoon van nature sociaal is, de gemeenschap wezenlijk gemeenschap van personen (vrije mensen) en dat er in de mens eigenlijk niet een individuele naast een sociale natuur bestaat. Eigenlijk staat „sociaal" niet tegenover „vrij", maar sluit vrijheid in als wezensbestanddeel. Sociaal leven in de ware zin van het woord is altijd in vrijheid-samengaan van meerdere verschillende mensen. Zo gezien sluit „sociaal” tegelijkertijd in: distantie en overbrugging, vrijheid en gebondenheid, veelheid en eenheid. Bovendien dient men het woord sociaal breder te verstaan.

Niet enkel het maatschappelijke verkeer der mensen (gebaseerd op specialisatie, arbeidsverdeling) wordt er mede bedoeld, maar elk tussen-menselijk contact, óók het meer persoonlijke. Liefde wordt de sociale akt bij uitnemendheid genoemd. De twee genoemde kenmerken van sociaal leven zijn in deze wijdere, veelomvattende betekenis van sociaal op telkens andere wijze aanwezig. Dit gehele sociale leven, ruim en breed genomen, maar telkens het samenzijn der mensen op een of ander gebied als zelfstandigheden insluitend, is niet toevallig voor de mens, maar gaat ongetwijfeld terug op zijn natuur. De mens is van nature sociaal. Deze klassieke stelling betreft derhalve niet slechts het op elkaar van nature aangewezen zijn tot nut van het algemeen, ter gezamenlijke behoeftenvoorziening door onderlinge uitwisseling van verschillende zakelijke diensten en prestaties.

Zij slaat bijv. ook op de gezelligheidsrelaties, op de rechtsbetrekkingen, die de mensen van nature onderhouden in het maatschappelijke verkeer (en in verband daarmede ook op hoffelijkheid, beleefdheid, reserve). Zij betreft ook het persoonlijke contact, waarom tenslotte alles begonnen is: daarin ontmoet ik de ander niet slechts als bruikbaar, nuttig of gezellig, maar zoals hij eigenlijk in de grond is: doel op zich, op zichzelf de moeite waard, beminnenswaardig. De mens is niet slechts als vegetatief of zintuiglijk wezen sociaal, maar óók en juist als persoon. Hieruit volgt nu niet dat de mens ook altijd feitelijk sociaal is. De dagelijkse ervaring bewijst dat hij eerder zich on-sociaal dan sociaal gedraagt. Deze spanning tussen eigenlijk en feitelijk, ideaal en feit, kan slechts verklaard worden uit het vrij staan in zekere zin van de mens óók tegenover zijn eigen natuur door een grondige disharmonie in de mens (ten gevolge van de erfzonde).

Wanneer de mens echter feitelijk on-sociaal is, is dat een afwijking van de natuur, ontaarding, iets wat is, maar niet moet zijn: een kwaad. Leven overeenkomstig de sociale natuur is goed (ethisch goed). Keren wij tenslotte nog even terug tot de engere, technische betekenis van het woord, die boven was aangeduid. Ongetwijfeld moet „sociaal”, sociale „natuur” (en sociale wijsbegeerte) breder genomen worden. Maar daarbij moeten wij niet vergeten dat in het geheel der menselijke betrekkingen van onze tijd het grote practische vraagstuk ongetwijfeld nog steeds is: het zgn. sociale of maatschappelijke vraagstuk. Betere menselijke verhoudingen in de wereld van nu zullen nooit werkelijkheid kunnen worden, als aan de arbeidende stand niet eerst de hem rechtens toekomende plaats in de maatschappij is ingeruimd. Het sociale vraagstuk ligt anders dan

40 à 50 jaar geleden, met name in Nederland, maar het is en blijft: arbeidersvraagstuk in de ruimste zin van het woord (vraagstuk van bezitsvorming, culturele opvoeding van de arbeidende mens, vraagstuk van „human relations” in het bedrijf, vraagstuk van vrijetijdsbesteding, verheffing van de volksmassa, ook in de zgn. onontwikkelde gebieden). Ons aller aandacht zal naar dit kwellende probleem moeten uitgaan. Maar tenslotte zal dit sociale vraagstuk in engere zin eerst kunnen worden opgelost, als wij allen meer sociaal zijn in bredere zin: meer rechtvaardig, meer liefdevol tegenover elkaar. In de grond is immers het sociale vraagstuk niet een technisch, politiek, economisch of psychologisch vraagstuk, maar een zedelijk vraagstuk. Slechts van uit een diepe bewogenheid met de mens en de arbeidende mens in het bijzonder, tenslotte de vrucht van een werkelijk christelijke naastenliefde, kan dit vraagstuk tot oplossing worden gebracht. Vandaar dat de Kerk, bekommerd om het zieleheil, het religieus-zedelijke heil van de mensheid, niet geheel afzijdig kan blijven noch afzijdig bleef. In de sociale encyclieken, uitgaande van het kerkelijk leergezag, wordt de weg tot oplossing van het maatschappelijke vraagstuk getekend: hervorming der zeden door grotere sociale rechtvaardigheid en sociale liefde en in aansluiting daarop een zedelijk zoveel mogelijk verantwoorde reorganisatie der maatschappij (o.a. door publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, gebaseerd op het sociaal-gezonde beginsel van subsidiariteit: de betrokkenen zelf in een of andere beroepsstand gaan vrijwillig samenwerken en krijgen ook publiekrechtelijke bevoegdheden; de staat heeft slechts een secundaire, aanvullende en coördinerende taak).
j. v. B.