('jo:zef) keizers :
I. 1705-1711, ° 1678, 1689 koning van Hongarije, zette de → Spaanse Erfopvolgingsoorlog ijverig voort.
II. 1765-1790, ° 1741 te Wenen, verkreeg, als mederegent van Maria Teresia (1765-1780) bij de Eerste Verdeling van Polen 1772 Galicië, 1775 de Boekovina, door de → Beierse Erfopvolgingsoorlog 1779 het Inn-Viertel. Hij deed de Republiek der Verenigde Nederlanden 1781 de Barrièresteden ontruimen, eiste 1783 de afstand van Maastricht en andere grensgebieden, alsmede de opening der Schelde, en liet tevens een Oostenrijks schip de stroom afvaren, dat echter door het vuur der Hollanders genoodzaakt werd terug te keren. Dit beschouwde Jozef als een oorlogsverklaring, doch de bemiddeling van Lodewijk XVI van Frankrijk voorkwam de strijd. Te Fontainebleau werd 1785 een verdrag gesloten, waarbij de keizer tegen de afstand van de forten Lillo en Liefkenshoek en een som van 9.500.000 gulden, voor de helft door Frankrijk betaald, van zijn aanspraken afzag, en de Schelde bleef gesloten. Zijn poging om de Oostenrijkse Nederlanden tegen Beieren te verruilen mislukte door de tegenstand van Frederik II van Pruisen (1785 Duits Vorstenverbond). In 1787 begon hij met Catharina II van Rusland een oorlog tegen de Turken ; 1789 nam Laudon Belgrado en hetzelfde jaar versloegen de Oostenrijkers, met de Russen onder Soevorov de Turken bij Foksjani en bij de Rimnik.
Jozef II was een begaafd vorst en met goede bedoelingen bezield, regeerde echter, met zijn minister Kaunitz, volgens de beginselen van het verlichte despotisme. Zijn erflanden wilde hij tot een gecentralizeerde eenheidsstaat hervormen. De overhaasting echter waarmede hij hierbij te werk ging en de miskenning der rechten van Standen en Kerk verwekten grote afkeer en tegenstand. Door het Tolerantie Edikt (1781) gaf hij aan protestanten en Joden godsdienstvrijheid, terwijl hij de katolieke geestelijkheid aan regeringstoezicht onderwierp. Hij beperkte het verkeer der bisschoppen met de paus, hief 738 kloosters op, en stichtte 1783 algemene seminaries (o. a. te Leuven) om de geestelijkheid aan het gezag der bisschoppen te onttrekken. Frederik II van Pruisen noemde hem : „mijn broeder de koster”.
Hevige tegenstand vonden ’s keizers nieuwigheden in Hongarije en in de Oostenrijkse Nederlanden. Kardinaal Franckenberg, aartsbisschop van Mechelen, protesteerde tevergeefs en toen ook de Staten der Provinciën ten gunste der geestelijkheid optraden, schafte Jozef II 1785 de oude staatsinrichting af. Hiertegen beriepen zich de Staten op de Blijde Inkomst die 18 juni 1789 werd opgeheven. Een opstand (Brabantse Omwenteling) brak uit, geleid door van der Noot, Vonck, van den Eynde, van Eupen enz. Breda werd het hoofdkwartier der uitgeweken ontevredenen, van waaruit de 24ste okt. een bende opstandelingen onder Van der Meersch over de grens trok en 26 okt. bij Turnhout een Oostenrijkse afdeling versloeg. Weldra vielen Gent, Brugge, Oostende en andere steden in de macht der opstandelingen; de 12de dec. 1789 werd Brussel door de Oostenrijkse troepen ontruimd en 11 jan. 1790 proklameerde een aldaar vergaderd Kongres de onafhankelijkheid der Verenigde Belgische Staten.